Revolutionaire ideeën
Een intellectuele geschiedenis van de Franse Revolutie
Jonathan Israel
1006 pp, € 69,50
isbn/issn: 978-90-5194-535-5
geïllustreerd

Revolutionaire ideeën

(recensie: Han C. Vrielink)

Jonathan Israel, Revolutionaire ideeën. Een intellectuele geschiedenis van de Franse Revolutie, Franeker, Uitgeverij Van Wijnen, 2017, 1006 pp., geïllustreerd, ISBN 978-90-5194-535-5, € 69,50

Dit boek is oorspronkelijk verschenen in 2014 onder de titel Revolutionary Ideas. An Intellectual History of the French Revolution from The Rights of Man to Robespierre ,
( Princeton University Press).
Het werk is uitstekend vertaald door Bert Smilde en werkelijk schitterend uitgegeven door Van Wijnen. Opvallend zijn de honderden illustraties, waarbij niet alleen de magnifieke afbeeldingen in kleur opvallen, maar zeker ook de vele sublieme portretgravures door H. Rousseau en E. Thomas. Erg plezierig voor de lezer van dit immense boek is de toevoeging van een signalement van de ongeveer 150 hoofdrolspelers. Uiteraard bevat het boek een uitvoerige bibliografie, een notenapparaat en een index.

Aan dit boek ging een kolossale driedelige studie over de Verlichting vooraf, waarvan de vertalingen, getiteld Radicale Verlichting (2005), Verlichting onder vuur (2010) en Democratische Verlichting (2015) ook door Van Wijnen zijn uitgegeven. Daarin zet Israel in den brede uiteen dat de filosofie van de Radicale Verlichting de werkelijke grondslag vormde voor de democratie, de rechtsstaat, de gelijkheid, de mensenrechten, de tolerantie, de vrijheid van meningsuiting, van onderzoek en van vereniging en vergadering. Anders gezegd: In zijn grensverleggende en overtuigende trilogie, gebaseerd op een enorm bronnenonderzoek, heeft Jonathan Israel het causale verband tussen de vaak moeizame verwerkelijking van deze ideeën en het veld winnen van het redelijk denken van de filosofen van de Radicale Verlichting uiteengezet.

Revolutionaire ideeën kan men beschouwen als een vervolg op de Verlichtingstrilogie. Het is één lang betoog van Israel om duidelijk te maken dat de economische, sociale en sociaal-culturele interpretaties van de Franse Revolutie slechts een achtergrond ervan schetsen, maar niet de oorzaken kunnen verklaren waarom de Franse staatsinstellingen, instituties en samenleving zo plotseling, totaal en fundamenteel getransformeerd werden. Niet de omstandigheden – politiek, economisch of sociaal – veroorzaakten de Revolutie, zoals vele historici meenden, maar, aldus Israel, de radicale ideeën van de Verlichting waren de oorzaak. En met die opvatting bevindt hij zich in het gezelschap van contemporaine waarnemers.
“De herstructurering van de wettelijke, godsdienstige, onderwijskundige, culturele en politieke grondvesten van de Franse samenleving, de algemene emancipatie van alle minderheden en de afschaffing van de slavernij waren onderling verbonden, gelijktijdig en alomvattend. De Revolutie bestreed de geldigheid van ideeën, gewoonten, instituten en wetten uit het verleden volstrekt en totaal. Bovendien maakte deze resolute verwerping en ontkrachting van alle voorheen geaccepteerde waarden, morele codes, wetten en gewoonten een verbazingwekkend snelle opgang tussen 1788 en 1793, ondanks verzet en onbegrip van het merendeel van de bevolking en zelfs van de meerderheid van de Nationale Vergadering” (p. 20).

Hoe was die totale en fundamentele transformatie dan precies te verklaren? De verklaring ligt in het feit, aldus Israel, dat een revolutie van het denken vooraf was gegaan aan de feitelijke revolutie. Die revolutie van het denken voltrok zich tussen 1740 en 1789 en wortelde in de Radicale Verlichting, de philosophie. Het was die philosophie die het ideeëngoed en het jargon leverde voor de opbouw van een nieuwe staat en een nieuwe maatschappij. Zij die thuis waren in die ideeënwereld en die taal spraken – “een kleine, niet-representatieve groep philosophes, journalisten, bibliothecarissen en pamflettisten” (p. 106) – waren in de crisissituatie van 1788-1789 in staat, de revolutionaire leiding te nemen. Hun ideeën kregen in die jaren heel snel steeds meer bekendheid door de razendsnelle groei van de pers, die Israel in het boeiende tweede hoofdstuk beschrijft. Vooral door de pamfletten en traktaatjes wisten de philosophes het gewone volk te bereiken en te beïnvloeden.

Israel behandelt vervolgens de fases waarin drie verschillende stromingen elk de Revolutie hun eigen draai wilden geven.
Aanvankelijk gingen de liberaal-monarchisten, de Feuillants, aan de leiding. Zij waren voorstanders van een constitutionele monarchie naar Brits model en schrokken terug voor de consequenties van de Revolutie. Zij beperkten de vrijheid van meningsuiting en wensten niet te raken aan de traditionele rol van de godsdienst en de Kerk. De Feuillants hadden de steun van brede lagen van de bevolking, doch de vlucht van Lodewijk XVI in juni 1791 werd de constitutionele monarchisten noodlottig. Een deel van het publiek liep toen over naar de republikeinen.

Daarna spitsten de tegenstellingen zich toe tussen twee ideologische groepen.
Aan de ene kant stonden de democratische republikeinen rond Brissot, Condorcet, Vergniaud en Constant, les brissotins, die geïnspireerd werden door de Radicale Verlichting (de filosofie van onder meer Diderot en D’Holbach). Zij wilden het gehele bouwwerk van het Ancien Régime afbreken: Kerk, staat en standenmaatschappij. Zij “verwierpen ondubbelzinnig het hele maatschappelijke bouwwerk van wetten, precedenten, handvesten en geïnstitutionaliseerde ongelijkheid; dit bracht onvermijdelijk de verwerping van alle religieuze gezag met zich mee” (pp 849/50).
Het ideaal van de democratische republikeinen was de invoering van een parlementaire democratie, de rechtsstaat, gelijkheid, vrijheid van meningsuiting, individuele vrijheid, tolerantie, een absolute scheiding van kerk en staat, en een universele, seculiere en op rede en rechtvaardigheid gebaseerde moraal. Zij waren “de eerste georganiseerde voorvechters van democratische, rechtsstatelijke, seculiere moderniteit” (p.595).

Daartegenover stonden de Jacobijnen van Robespierre en Saint-Just, die in wezen de reactie vormden: anti-Verlichting en antidemocratisch. De Jacobijnen waren populisten, niet republikeins en democratisch, maar autoritair, demagogisch en steunend op ‘de massa’.
Zij legden de “nadruk op eenheid en de gevoelens van de gewone man, chauvinisme en anti-intellectualisme werden instrumenten voor het onderdrukken van afwijkende meningen en het opbouwen van een dictatuur” (p. 293).
Volgens Israel vormden zij niet een onderdeel van de Revolutie, maar corrumpeerden zij in wezen die Revolutie en het ‘project’ Verlichting. Op deze radicale herwaardering van de Revolutie is de auteur van vele kanten aangevallen, maar de kritiek wordt mijns inziens te weinig onderbouwd in vergelijking met het enorme bronnenmateriaal dat Israel voor zijn revaluatie aanvoert. Hij toont overtuigend aan dat Robespierres ideologie van geen enkel belang is geweest voor de Revolutie. Die ideologie “was gewoon te armzalig en te ver verwijderd van de revolutionaire kernprincipes” ( p. 705).

Vanaf het begin van de Revolutie was het evident dat het tot een conflict tussen de republikeinse leiding en de Kerk moest komen. De Radicale Verlichting, die het ideeëngoed van de republikeinen vormde, was immers een door en door seculiere en antiklerikale beweging. De Kerk was het geestelijk fundament van het Ancien Régime en oefende een enorme retarderende macht uit op het maatschappelijke leven, waaronder het onderwijs. Verzwakking van het religieus gezag en de publieke rol van de Kerk stonden centraal in het programma van de radicale philosophes. De delen waarin Jonathan Israel de worsteling tussen Revolutie en de Kerk beschrijft, behoren tot de beste van dit ook overigens sublieme werk.

Robespierre cum suis werden sterk beïnvloed door de ideeën van Jean-Jacques Rousseau.
Dat bleek onder meer bij het enorme conflict tussen de Kerk en de Revolutie. Robespierre was, in het voetspoor van Rousseau, ervan overtuigd dat zowel de enkeling als de samenleving God – ‘als de zaaier van het moreel besef’ – niet kon missen, Dat resulteerde in de instelling van de Cultus van het Opperwezen, met de nadruk op deugd, discipline, repressie en redeloze willekeur in naam van (de nieuwe) God.

Israel behandelt uitvoerig de putsch van Robespierre, de Terreur en de executie van de brissotins, die een voorlopig einde maakte aan elk democratisch streven en aan iedere vorm van vrijdenkerij.
“L’athéisme est aristocratique”, aldus Robespierre in een redevoering. Hetzelfde gold in zijn ogen voor la philosophie, de Radicale Verlichting dus. In Robespierres regime was alleen dat legitiem wat tout populaire was, en het gewone volk geloofde in een Opperwezen, dat waakte over onderdrukte onschuldigen en de schuldigen bestrafte.
Uit bronnen blijkt duidelijk dat tijdens de Terreur (september 1793 – maart 1794) de Twaalf van het Comité de Salut public tot hoofddoel hadden het elimineren van de `gens de lettres’, de brissotins, de schrijvers, de redenaars en `les beaux-esprits’, – kortom de vernietiging van de democratische republikeinen en hun gedachtegoed. Daaruit kan men toch moeilijk anders concluderen dan dat de Terreur niet tot de Revolutie behoorde, maar er de antithese van vormde.

Met de Thermidor eindigde de Terreur. Interessant is hoe Israel de pogingen tot herleving van de Radicale Verlichting en het democratisch streven beschrijft, pogingen die uiteindelijk doodliepen op een drievoudige bedreiging: door tegenstand van royalisten, van populisten en door de uitputting van de bevolking. Tenslotte moet worden geconstateerd dat de revolutie is mislukt. De meeste Fransen waren moe en niet langer geïnteresseerd in de Revolutie en de democratie; zij verlangden terug naar de oude orde, de monarchie en de oude religie.
“Deze vermoeidheid ten aanzien van republikeinse politiek en vervreemding van de Revolutie was het belangrijkste gevolg van de Terreur en de voortdurende oorlog”, aldus Jonathan Israel .(p. 822).

De conservatieven van de Restauratie en de contra-Verlichting hebben in de negentiende en twintigste eeuw de mening doen postvatten, dat Robespierre en de Terreur het logische resultaat van de Revolutie waren. Israel is er in zijn grensverleggend werk in geslaagd om aan te tonen dat Robespierre en de Terreur niet het einddoel, maar de totale ontkenning en pervertering van de Revolutie waren

Na in dit boek zoveel met bronnen gestaafde argumenten te hebben aangevoerd, concludeert Israel dat - “de Radicale Verlichting onbetwistbaar dé ‘grote’ oorzaak [was] van de Franse Revolutie. Zij was de enige fundamentele oorzaak omdat zij de leiders van de authentieke Revolutie in politiek, filosofisch en logisch opzicht inspiratie bood en toerustte. Dat kon zij doen doordat alleen de Radicale Verlichting een stelsel van waarden bood met voldoende universeel, seculier en egalitaristisch karakter om een brede algemene emancipatie in beweging te zetten, gebaseerd op rede, vrijheid van denken en democratie” (p. 853).

Han C. Vrielink
jcvrielink@planet.nl

Trefwoorden: Frankrijk, 18e eeuw, Ideeëngeschiedenis, Franse Revolutie, Radicale Verlichting, Terreur, Robespierre, Jean-Jacques Rousseau