De Friese volkslegers tussen 1480 en 1560
-
J.A.Mol
364 pp, € 35,-
isbn/issn: 978-90-8704-685-9
geïllustreerd

De Friese volkslegers tussen 1480 en 1560

(recensie: Aron de Vries)

J.A. Mol, De Friese volkslegers tussen 1480 en 1560 (Hilversum, uitgeverij Verloren, 2017) ISBN 978-90-8704-685-9, geïllustreerd, 364 pag., € 35,-

Opeens gaan de kerkklokken luiden. Wat is er aan de hand? Naderen er vijanden of is er sprake van een uitslaande brand. In de Middeleeuwen diende elke vrije man – stedelingen maar ook bewoners van het platteland – zijn land en gemeenschap met wapens te verdedigen en kon daartoe door de machthebber worden opgeroepen. Bij klokgelui, hoorngeschal of het slaan op de trom diende men op te komen. Deze militaire dienst had doorgaans een defensief karakter, aangeduid als ‘landweer’, maar kon ook offensief van aard zijn. In dat geval was er sprake van ‘heervaart’.

Het proces van staatsvorming in de late Middeleeuwen zorgde voor een toenemende professionalisering van het krijgsbedrijf. Hierdoor gaat de belangstelling van krijgshistorici vooral uit naar de feodale dienstadel en de daarmee optrekkende huurlingenlegers. Volksmilities zijn relatief slecht bestudeerd. De studie van Hans Mol over de Friese volkslegers tussen 1480 en 1560 voorziet dan ook in een duidelijke behoefte. Hierbij maakt de auteur vooral gebruik van monsterlijsten uit 1552, inventarisaties van weerbare mannen voor 14 van de 31 grietenijen en 6 van de 11 steden (Bolsward, Harlingen, Sloten, Sneek, Staveren en Workum) die bewaard gebleven zijn in het Algemeen Rijksarchief te Brussel. Daarnaast is er een lijst van weerbare mannen uit 1558 van Ameland die werd opgesteld om het hoofd te bieden aan mogelijke invallen van zeerovers op het Waddeneiland.

Het boek bevat een editie van deze monsterlijsten, die ook van belang zal blijken te zijn voor genealogisch onderzoek. Deze bronuitgave, voorzien van een uiterst boeiend onderzoek naar volksweerbaarheid, verzorgt de auteur samen met Peter van der Meer. De bron bevat naast de namen van de weerbare mannen ook gegevens over de uitrusting, helaas minder over de militaire organisatie. Deze gegevens geven een mooi inkijkje in de rijkdom van de bewoners in de verschillende steden en grietenijen. Slechts rijken beschikten over een slagzwaard, een manshoog wapen dat gehanteerd werd met beide handen, of een ‘katzbalger’, een relatief kort handzaam zwaard met brede kling. Velen beschikten slechts over een degen, waar toen onder verstaan werd een lichtgewicht standaardzwaard, en een piek of andere stokwapens. De piek, in de monsterlijsten vaak aangeduid als ‘speets’, kende een lengte van meer dan 4½ meter en werd niet alleen gebruikt om mee te steken maar ook als polsstok om sloten mee te passeren. Daarnaast waren sommigen uitgerust met vuurwapens als roeren en haakbussen. De armen kwamen slechts opdagen met een schep.

Het verschil tussen arm en rijk kwam natuurlijk niet alleen tot uitdrukking in de bewapening maar ook in de bepantsering. De meest welgestelden beschikten over een borstkuras, armstukken en een helm, de middengroep beschikte vaak over een ringkraag en een eenvoudige helm, terwijl de grote groep daaronder geen bepantsering kende. Wel werden er soms op kosten van het dorp harnassen gekocht die verstrekt werden aan ongepantserden. De grietenijen aan de kust kenden vaker bepantsering dan in het binnenland. De zand- en veengebieden in het binnenland, de Woudgrietenijen, waren duidelijk minder welgesteld. Aardig is dat de auteur het beeld van de uitrusting tevens toetst aan gegevens die bekend zijn van Alkmaar en Waterland.

De studie stelt de vraag hoe de inzet van de Friese volkslegers zich ontwikkelde tussen 1480 en 1560. Voor de periode tot 1500 zijn vooral verhalende bronnen beschikbaar, die wel spreken over de inzet maar niet de opzet van deze milities. De auteur bespreekt daarom eerst de uitgangspositie in het midden van de zestiende eeuw om daarna de ontwikkelingen te schetsen in de periode 1480-1525, een omgekeerde chronologie. De auteur geeft hierbij wel aan dat het vuurwapenbezit in 1552 groter was dan een halve eeuw eerder. Hij geeft overtuigend weer waarom Friese volkslegers het onderspit dolven tegen de huurlingen van Albrecht van Saksen in een drietal veldslagen in 1496-1500. In het laatste hoofdstuk wordt de strijd tussen Habsburg en Gelre besproken om de macht in Friesland. Beiden kregen een deel van de bevolking aan hun kant. De inbreng van de Friese volkslegers bleek zelfs bepalend te zijn voor de vestiging van Gelderse macht in Friesland.

Het boek roept vragen op hoe dergelijke milities elders in de Nederlanden georganiseerd waren. Het laat tevens zien dat de kracht van volksmilities zeker in de late Middeleeuwen niet onderschat mag worden. De studie zal bijdragen aan meer aandacht voor dit onderwerp onder krijgshistorici.

Drs. Aron de Vries
Burg. Gaarlandtstraat 10
4205 CC Gorinchem

Trefwoorden: Nederland, Friesland, Late Middeleeuwen, Vroegmoderne tijd, Militaire geschiedenis, Volkslegers