Katie Heyning, Turbulente tijden. Zorg en materiële cultuur in Zierikzee in de zestiende eeuw (Hilversum: Verloren, 2017), 317 blz., rijk geïllustreerd, ISBN 978-90-8704-640-8, € 35, -
Het archief van de Weeskamer van Zierikzee, dat aan de basis ligt van Turbulente tijden, is in meerdere opzichten uniek. Zo omvat het archief de gehele periode 1484-1811, maar veel meer dan elders betreft het archiefstukken uit de zestiende eeuw. Daarbij is het archief uniek omdat de archieven van Middelburg en Vlissingen verloren zijn gegaan en de overige Zeeuwse en Nederlandse Weeskamerarchieven kleiner zijn in omvang of anders van opzet.
Dit unieke archief is niet de enige maar wel voornaamste bron en vertrekpunt en dat heeft een aantal consequenties. Ten eerste betreffen de stukken in het archief de zorg voor wezen, maar dit heeft niets te maken met weeshuizen. Die waren er nauwelijks in het zestiende-eeuwse Zierikzee. Het boek gaat dus niet over weeshuizen. Ten tweede richt de studie zich voornamelijk op de welgestelde en bestuurlijke elite van Zierikzee, omdat het archief voor het merendeel met boedelinventarissen en jaarrekeningen van deze gegoede burgerij is gevuld. Het boek gaat dus niet over de armen van Zierikzee. Een derde consequentie is dat de uitkomsten en conclusies van het onderzoek naar dit archief kunnen gelden voor heel Zeeland, dat immers nauwelijks andere bronnen heeft, en waarvan Zierikzee de tweede stad is in de zestiende eeuw. Het archief is dus alfa en omega, maar wat een rijkdom, wat een informatie is eruit tevoorschijn gekomen!
Een Weeskamer, wel te vergelijken met de huidige afdeling Bewind bij de kantonrechter, hield toezicht op het beheer door een voogd over de bezittingen van heel of half verweesde minderjarigen. Als één of beide ouders kwamen te overlijden, diende men binnen 30 dagen een inventaris van alle bezittingen aan te leveren: de helft ging naar weduwe of weduwnaar, de andere helft naar de kinderen. De weesmeesters stelden de voogd aan, die met dit vermogen de opvoeding van de (half-)wezen diende te bekostigen.
Dit toezicht van de Weeskamer beviel niet iedereen. In toenemende mate werd in testamenten de bemoeizucht van de Weeskamer omzeild, voornamelijk de verplichte boedelverkoop als één der ouders nog leefde. Voor de wezen was de controle van de Weeskamer echter wel nuttig. Familie en bekenden konden zo de bezittingen niet verkwanselen. De strenge regels laten ook zien dat de toenmalige maatschappij zeer beducht was voor onbemiddelde wezen; sociale voorzieningen waren er nog niet.
Bij de aanwijzing van de voogd was de familie eerste keus: vader, in mindere mate de moeder, ooms en tantes of grootouders. Men nam de wezen meestal in eigen huis en familie op. Bijna alle families in Zierikzee moeten wel in hun levenscyclus met de Weeskamer te maken hebben gehad, als wees, als voogd of als lid van het gezin van de voogd. Daarbij kwam in de zestiende eeuw de nood vaak aan de man. Het waren ‘turbulente tijden’, met veel (pest-) epidemieën, stormen en waters-noden op de Zeeuwse eilanden en oorlogsgeweld wegens de meest ingrijpende religieuze omwenteling sinds mensenheugenis.
De zorg voor de wezen door de voogd bestond uit maar liefst de gehele opvoeding met elk jaar de verantwoording met jaarrekening, de schoolkeuzes, waaraan veel aandacht werd besteed, kleding, reizen, verblijven buiten de stad om allerlei redenen, enzovoort. De voogd bleef verantwoordelijk tot aan het huwelijk, in een paar gevallen tot intreding in een klooster en in sommige gevallen duurde de verantwoordelijkheid nog veel langer. Na hoofdstuk I, de Inleiding van het boek, en II over het functioneren van de Weeskamer en de zorg voor de wezen, komen in III de overgang naar de nieuwe religie en het begin van de Tachtigjarige oorlog aan bod. Ook deze gebeurtenissen hadden hun neerslag in het archief. Hoe het gegaan moet zijn, wordt invoelbaar beschreven: het verdwijnen eind zestiende eeuw van allerlei rooms-katholieke devoties, heiligen die uit huizen en straten, kapellen en kerken werden verwijderd. Ceremonies bij plechtigheden als doop en begrafenis versoberden. De religieuze kanteling blijkt intern wel mild en langzaam te zijn verlopen, er was geen Beeldenstorm in Zierikzee (wel plundering door soldaten) en devotionele kunst liet men soms nog lang aan de muur hangen. Het beeld van het streng-calvinistische Zeeland wordt hier bijgesteld.
Maar er is ook veel informatie in het archief te vinden over kleding, stoffen en bestellingen bij kleermakers dienaangaande. Kleding bepaalde rang en stand. Het was de grootste kostenpost in de rekeningen voor het onderhoud van de weeskinderen. De boedelinventarissen daarentegen geven zicht op de kledij van volwassenen. Ook hier in hoofdstuk IV wordt een aanname bijgesteld. In zestiende-eeuws Zeeland kleedde men zich lang niet zo sober en ingetogen als verondersteld. Tabellen die aan de hand van de Weeskamerarchieven zijn opgesteld, maken duidelijk dat de kleding kleuriger was, modieuzer, en dat ze getuigde van liefde voor rijke stoffen. Grappig zijn de collecties losse mouwen, waarmee fraaie stoffen- en kleurencombinaties gemaakt konden worden, als ze uitstaken onder de teruggeslagen mouw van een tabbaard.
Het laatste deel ‘Venster op de wereld’, zal leiden tot de belangrijkste eindconclusie van het boek, namelijk dat Zierikzee, en waarschijnlijk dus heel Zeeland, veel opener, internationaler, welvarender en ontwikkelder was dan tot nu toe werd aangenomen. De bevolking was op de hoogte van nieuwe denkbeelden over oudheid, religie, geschiedenis, humanisme en onderwijs. Ook hierover is genoeg informatie te vinden in het Weeskamerarchief. Welke voorwerpen had men thuis om mee te pronken, en welke boeken stonden er in de huisbibliotheek, en hoeveel schilderijen of ‘barderen en taverelen’ hingen er aan de muur? In ieder geval meer dan in Holland! En net als bij de zaken omtrent scholing, kleding en inkopen, blijkt telkens weer de blik gericht te zijn geweest op het zuiden. Middelburg, Brabant, maar met name de internationale handelsmetropool Antwerpen was referentiepunt en bron van inspiratie. Na de Reformatie verschoof de aandacht naar Holland. Schrijfster Katie Heyning heeft het over de ‘scharnierfunctie’ van Zierikzee bij de overdracht van cultuur van de Schelde-regio naar het noorden. Een andere belangrijke conclusie van het boek luidt dat de wezen van Zierikzee liefdevol en met zorg werden opgevangen en opgevoed.
Behalve een fraai geïllustreerde studie, waarin uitgebreid op alle uit de Weeskamerarchieven voorkomende zaken wordt ingegaan, zijn daaruit, zoals al aangegeven, steeds correcties voortgekomen op bestaande aannames in de geschiedschrijving. Nog niet vermeld is de grote zelfstandigheid van vrouwen met een ‘openbare nering of koopmanschap’ (p.273). Ook is gebleken dat basisonderwijs en vervolgopleiding voor meisjes veel meer inhield dan tot nu toe werd verondersteld. Dat de positie van de werkende vrouw eind zestiende eeuw verslechterde, ze werd in toenemende mate tot huis en haard veroordeeld, blijkt onder anderen uit de uitsluiting bij het kleermakersgilde.
Als schaduwkant is misschien oneerbiedig op te merken dat hier en daar het relaas een omgevallen kaartenbak dreigt te worden, vooral als het gaat om materiële zaken als huisraad en kunstobjecten, maar de correcties van bestaande aannames, duidelijke conclusies, en het schijnbaar moeiteloos invoegen van levendige voorbeelden uit het archief, maken veel goed. De rijkdom aan nieuwe inzichten, soms met harde cijfers, en de vele opgedolven microgeschiedenissen zouden het boek wel eens tot een nuttige bron kunnen maken voor syntheses over de zestiende-eeuwse Nederlanden, of in ieder geval Zeeland, op het gebied van Reformatie, materiële cultuur, welstand en opvoeding
Drs. Martha Catania-Peters
Czaar Peterstraat 7a
1018 NW Amsterdam
Trefwoorden: Nederland, Zeeland, Zierikzee, Antwerpen, 16e eeuw, Weeskamerarchieven, materiële cultuur, stedelijke elite, Rooms-katholicisme, Reformatie