Gemeint en Gemeenschap
Jaargeboden in Peelland, circa 1300 - 1795
Lia van Zalinge-Spooren
455 pp, € 39,-
isbn/issn: 978-90-8704-704-7
geïllustreerd

Gemeint en Gemeenschap

(recensie: Drs. Martha Catania-Peters)

Lia van Zalinge-Spooren, Gemeint en Gemeenschap. Jaargeboden in Peelland, circa 1300 -1795 (Hilversum: Verloren, 2018), 455 blz., geïllustreerd, ISBN 978-90-8704-704-7, € 39, -

In Peelland, één van de kwartieren van de Meierij van ’s-Hertogenbosch, werden vanaf ongeveer 1300 door lokale heren en de hertog van Brabant, gronden uitgegeven, niet aan personen, maar aan gemeenschappen. De volgerechtigde gebruikers, niet iedereen in de gemeenschap was gerechtigd, kregen in beheersreglementen vroeger of later in verschillende zaken het recht om zelfstandig regels op te stellen voor de gemeenschappelijke gronden ofwel ‘gemeint’. Dat gebeurde onder allerlei benamingen. In deze studie is gekozen voor het duidelijke ’jaargeboden’. Ze werden immers ieder jaar opgesteld of aangevuld, meestal door de volberechtigde gebruikers, en voorgelezen in kerk of herberg, opdat iedereen wist wat wel en niet was toegestaan op de gemeint. Eind 18e eeuw werden deze gemeenschappelijke gronden overgedragen aan de burgerlijke gemeenten en sommige delen werden privébezit. De jaargeboden, die al lang niet meer werden aangevuld maar soms nog wel elk jaar voorgelezen, hielden op te bestaan. Lia van Zalinge-Spooren schreef er dit proefschrift over.

Onderwerp én bron zijn dus de jaargeboden, maar onderwerp is ook de gemeint, deels woeste grond met ook wel gecultiveerde stukken, en onderwerp zijn de gemeenschappen: de (Peel-)dorpen, heerlijkheden of hoge heerlijkheden of hertogsdorpen, én Helmond, de enige gemeenschap met stadsrechten in het gebied. Behalve deze drie-eenheid is er nog een ander aandachtspunt bij het onderzoek en dat zijn de veranderingen in organisatie van bestuur die uit de veranderingen in de jaargeboden van vijf eeuwen, 1300-1795, naar voren zijn gekomen: de jaargeboden als tijdscapsule.

Zalinge-Spooren beschrijft in het voorwoord onder andere een poëtische voorstelling die ze zich in haar jeugd te St. Michielsgestel vormde van de geheimzinnige groep mensen die de gemeenschappelijke gronden vroeger samen beheerden. Zelf heb ik een deel van mijn jeugd in Stiphout bij Helmond gewoond en boeken als Wuthering Heights en The hound of the baskervilles sloten in mijn fantasie, ten onrechte maar naadloos aan op het landschap om mij heen. Dat zijn dan de enige romantische aantekeningen bij deze studie. De vraagstelling ‘Wat was tussen 1300 en 1795 de inhoud van de Peellandse jaargeboden, hoe kwamen zij tot stand en hoe veranderde de rol van de jaargeboden in de Peellandse gemeenschappen’ (p. 19), én de vele daaruit voortvloeiende deelvragen, zijn strak uitgezet. Een dwingende onderzoekslijn loopt zonder dwaalwegen, naar even dwingende als complexe uitkomsten en antwoorden. Wel zijn er interessante bijproducten zoals blijken van ondergronds broeiend ongenoegen over de gang van zaken rond de nieuwe religie na 1648 of de opvallende zorg voor duurzaamheid bij het beheer van de gemeint.

Bij een proefschrift horen wetenschappelijke theorieën, waar hier dan ook uitgebreid op wordt ingegaan. De studie past in het kader van onderzoek naar de ontwikkeling van lokale gemeenschappen. Ook is er een debat over communalisme en corporatisme. In Peelland waren de gemeenschappen hoogstens corporatief-coöperatief. Zij stonden immers nog altijd onder het hoogste gezag van een heer, hertog of smalheer. Tegenstanders van gemeenschappelijke gronden waren er ook, zoals de fysiocraten, die eind 18e eeuw hun zin zouden krijgen. De theorie functioneert als smaakmaker voor de inhoud van de jaargeboden. Want wat stond daar nu eigenlijk in?

De jaargeboden werden in den beginne dus samengesteld door onder anderen de gebruikers van de gemeint, en behelsden een aantal regels, verboden en boetes betreffende het gebruik en het beheer. Wie mochten er wat, waar, wanneer, en hoe, gebruik maken van de gronden en welke boetes stonden er op overtredingen. Dat was het wel in een notendop, maar betekende in de praktijk zeer vele precieze plaats- en seizoensgebonden regels en verplichtingen. Er werden echter ook regels afgekondigd die niets met de gemeint, maar alles met de gemeenschap van doen hadden. Dit blijkt een oneigenlijk gebruik van het instrument jaargeboden te zijn geweest, maar zo werden deze verordeningen in ieder geval genoteerd en meegenomen in de jaarlijkse afkondiging.
De producten van de gemeint, waarvan turf de belangrijkste was, het hoogveengebied de Peel gaf immers zijn naam aan Peelland, waren onder meer hooi, zand, heide, hout, vis en vogels, bloemen, honing, eikels (voor de varkens), en er werden dieren geweid als schapen, geiten, koeien en ganzen, hetgeen de regel tot het weren van vreemdelingen van node had. Een afgedwaald schaap kon een grensconflict veroorzaken. De schutter had de plicht het vreemde dier ‘aan te houden’ en te schutten. De eigenaar betaalde een boete. Boetes kwamen ten goede aan de heer, de kerk, etc.

De jaargeboden zijn natuurlijk niet van elk jaar en dorp teruggevonden. Integendeel, er zijn enorme leemtes vooral in de vroege jaren. De onderzoekster heeft zich met andere bronnen en documenten, zoals bijvoorbeeld boetes in de rekeningen van de kwartierschout, moeten behelpen. Hiermee is bijvoorbeeld bewezen dat sommige dorpen zonder jaargeboden in het archief, die toch gehad moeten hebben. Vooral door vergelijking van de zeer diverse inhoud van de jaargeboden zijn allerlei patronen tevoorschijn gekomen. Dat is ingenieus gedaan door middel van vele tabellen die in het boek te vinden zijn. De vergelijkingen zorgen er ook voor dat het belang van de studie boven regionale geschiedschrijving uitstijgt. In het afsluitende hoofdstuk wordt de noodzaak beschreven tot het uitvoeren van vergelijkbaar onderzoek in andere gebieden, om zodoende aan de bevindingen algemene geldigheid te verlenen.

De veranderingen die uit de bestudering van de jaargeboden tevoorschijn zijn gekomen, betreffen de organisatie van de jaargeboden en daaruit volgend de organisatie van het bestuur. Om deelvragen te beantwoorden en recht te doen aan complexe constellaties is gebruik gemaakt van ‘modellen’, zoals Aarle, Rixtel en Beek en hun gezamenlijke gemeint, Helmond als stad, en Stiphout als dorp, waarmee andere gemeenschappen weer zijn vergeleken. Langzaam maar zeker blijken de gebruikers van de gemeint, hun invloed bij het opstellen van de regels te verliezen. De borgemeesters, een soort financials, en vooral de schepenen vormen meer en meer een vertegenwoordiging van de gemeenschap en maken hun eigen verordeningen. Er ontstaat, in Helmond al eind 15e eeuw, in de dorpen veel later, een heus gemeentebestuur, en de jaargeboden worden op den duur niet meer aangevuld. Ze ‘verstenen’. Ook het begrip ‘bezit’ verandert. De Staten-Generaal krijgen in het algemeen meer invloed op lokale wetgeving. De gemeint wordt gezien als inefficiënt en achterhaald, het moderne gemeentebestuur krijgt de gemeint in eigendom.

Wat enigszins onderbelicht blijft, is dat de gemeint bij de uitgifte rond 1300 ook gekocht werd door de gemeenschappen. In de inleiding wordt dat even genoemd (p.17), maar pas veel later uitgewerkt. Een andere kwestie is het milieu dat baat leek te hebben bij het gemeenschappelijke bestuur van de gemeint. In de regels werd rekening gehouden met toekomstige generaties, de gemeint mocht niet uitgeput raken. Kan ‘gemeint’ misschien een oplossing zijn voor monocultuur en particulier gewin dat ten koste gaat van milieu en kwaliteit? Verder verwachtte ik dat de nieuwe religie een factor zou zijn bij de geschetste gang naar centralisatie van het bestuur in deze generaliteitsgebieden. In ieder geval werd de kerk minder begunstigd met de opbrengst van de boetes op de gemeint. De Nederduits Gereformeerde religie was tot officiële kerk uitgeroepen in het Staats-Brabant van na 1648, maar werd niet veel bezocht. In plaats van naar de kerk gingen de boetes nu deels naar de armen, zodat meer mensen er baat bij hadden. Hoe het ook zij, het lijkt mij dat gemeenschappen van wie de voorkeursreligie verboden is, ook gemakkelijker aan mondigheid zullen inboeten.

En dan nog even over Stiphout, dat als ‘geen echt Peeldorp’ wordt aangeduid. Het aantal Peeldorpen zoals Asten en Deurne is echter mijns inziens in de minderheid in het boek. De schrijfster geeft geen definitie. Ik doe een gok: ‘echte Peeldorpen’ liggen aan de rand van de ‘echte Peel’.

Drs. Martha Catania-Peters, marthacatania@gmail.com

Trefwoorden: Nederland, Peelland, gemeenschappelijke gronden, lokaal bestuur, Hertogdom Brabant, Middeleeuwen, Ancien Regime, Generaliteitslanden