Huis en Habitus
Over kastelen, buitenplaatsen en notabele levensvormen
Conrad Gietman e.a. (redactie)
487 pp, € 35,-
isbn/issn: 978-90-8704-666-8
n kleur geïllustreerd

Huis en Habitus

(recensie: Tom Duurland M,A,)

 

Conrad Gietman e.a., Huis en Habitus. Over kastelen, buitenplaatsen en notabele levensvormen (Verloren; Hilversum 2017) 487 pagina’s, in kleur geillustreerd, ISBN 978-90-8704-666-8,  €35,-.
 
Het lijkt goed te gaan met de kastelen en buitenplaatsen in Nederland. Op 22 maart 2018 berichtte Trouw dat het bezoek aan Nederlandse kastelen in het voorgaande jaar is verdubbeld tot ruim 2,3 miljoen mensen uit binnen- en buitenland. Dit spectaculair gegroeide aantal bezoekers wordt in de eerste plaats verklaard doordat een groot aantal kastelen en buitenplaatsen deze eeuw grondig is gerenoveerd. Ook bleek het vertellen van verhalen een sleutel tot succes. “Op vele kantoren in museumland broeden experts verhaallijnen uit. Die verleiden Nederlanders en buitenlanders een museum of kasteel ergens in het land te bezoeken”, aldus de krant.
            De bundel Huis en Habitus vindt naadloos aansluiting bij deze groeiende toeristische belangstelling. De flaptekst roept een romantisch beeld op van “de vooroorlogse wereld van de buitenplaats, bevolkt door edelen, patriciërs en andere notabelen, met hun dienaren, gouvernantes, pachters, paarden en jachthonden”, die slechts voortleeft in de herinnering en verbeelding. En verder: “Meer dan dertig specialisten geven een rijk beeld van het buitenleven van heren en dames (…) en de vaak verwaarloosde schaduwzijde van dit schijnbaar arcadische bestaan”. Gelukkig komen de auteurs ruimschoots tegemoet aan hun belofte in deze mooi uitgewerkte en uitgebreid geïllustreerde publicatie.
            Het werk is een hommage en een saluut aan Yme Kuiper, antropoloog en expert op het gebied van onder meer adel en buitenplaatsen. Een hoofdstuk schetst zijn loopbaan, waaruit blijkt dat Kuiper bij vakgenoten een bijzondere reputatie geniet (pagina 9-36). Van 2006 tot 2017 was hij aangesteld als bijzonder hoogleraar in de Religieuze en Historische Antropologie in Groningen, en zijn diverse publicaties op het gebied van onder meer elitecultuur hebben het onderzoeksveld verrijkt.
            Zo breed als het interessegebied van Kuiper, zo divers zijn de bijdragen op het gebied van kastelen en buitenplaatsen. De redactie heeft de bijdragen gegroepeerd rond drie thema’s. In het eerste gedeelte van het boek staat het huis als buitenplaats en landgoed centraal (p. 42-199). Elf case studies over kastelen en buitenplaatsen schetsen een divers beeld. Zo besteedt Ben Olde Meijerink aandacht aan Nederlandse buitenplaatsen in de zestiende eeuw (p. 56-71), Henk Th. van Veen bespreekt het Italiaanse Palazzo Del Nero in Florence in dezelfde periode (p. 42-55), Erik A. de Jong behandelt het Zweedse hof van Hedvig Eleonora in de late zeventiende eeuw (p. 84-97) en bij Jon Stobart komt het achttiende-eeuwse landhuis in Engeland aan bod (p. 126-137). De bijdragen geven duidelijk aanzet voor meer onderzoek naar adelsgeschiedenis is vergelijkend perspectief.
            Het tweede gedeelte van de bundel gaat over notabele identiteiten en distinctie. Hier ligt de aandacht vooral op de bewoners van de kastelen en buitenplaatsen en hun sociale omgeving in verschillende perioden. Zo geeft Arie van Steensel een beschrijving van de vorstelijke ridderorden in de laatmiddeleeuwse Nederlandsen (pp. 200-211), Maria Malatesta doet dat voor de aristocratische wereld van Luchino Visconti (pp. 308-319), en Wijnand Mijnhardt schrijft over de ideologie van de ‘notabelenstaat’ in de tijd van Bilderdijk (258-267). Ook de economische aspecten van het adellijke leven krijgen aandacht van Wybren Verstegen in zijn systematische vergelijking van het effectenbezit van twee landgoedeigenaars tijdens het interbellum (320-333).
            In het derde gedeelte staat de herinnering aan voorname kastelen en buitenplaatsen door de eeuwen heen centraal. Onder meer de veranderende betekenis van de ridderhofsteden in Utrecht (Fred Vogelzang, 372-383), de beeldvorming van Gelderse buitenplaatsen op prentbriefkaarten (Coen O.A. Schimmelpenninck van der Oije, 384-396), en de vernietiging van buitenplaatsen in de negentiende en twintigste eeuw (Elyze Storms-Smeets, 406-421) passeren de revue. Uit lezing blijkt dat de blik op kastelen en buitenplaatsen historisch gezien voortdurend aan verandering onderhevig is geweest. Tegenwoordig zou haast geen weldenkend mens overwegen om een authentiek middeleeuws kasteel te slopen, maar dat is precies wat in 1830 gebeurde met huis Dorth op de grens van Gelderland en Overijssel, dat volgens de bronnen “nogal vervallen was door achterstallig onderhoud en verwaarlozing” (pagina 362).
            Hoewel alle 36 bijdragen in de bundel informatief en lezenswaardig zijn, voert het te ver om deze allemaal te bespreken. Huis en habitus telt wel één artikel dat mij in dit derde deel bijzonder opviel vanwege de actualiteitswaarde ervan (pp 434 – 445). Hierin  bespreekt Hanneke Ronnes `De infantilisering van kasteel en buitenplaats’. In gemusealiseede kastelen en buitenplaatsen ‘consumeert’ de bezoeker het adellijke verleden als een soort attractie. Bij kastelen ligt de nadruk dan steevast op de Middeleeuwen, op ridders en jonkvrouwen of “romantische voorstellingen van onneembare forten, hoog opgetrokken muren waar het koud en donker is, waar het spookt en waar heldhaftig gevochten wordt” (pagina 436). In het geval van buitenplaatsen gaat het gepresenteerde verhaal meestal over luxe, vaak aan de hand van kunsthistorische beschouwingen van objecten. Op deze manier wordt volgens de auteur een eenzijdig beeld in stand gehouden, waarbij nauwelijks plek is voor nuance. Ronnes schrijft dat deze trend te wijten is aan een toenemende commercialisering van dit erfgoed, waarbij musea in toenemende mate inspelen op de verwachtingen van kinderen.
            Ronnes plaatst dus een duidelijke kanttekening bij het nieuws van de stijgende bezoekersaantallen. De almaar uitdijende commerciële uitbating van kastelen en buitenplaatsen kan worden begrepen vanuit de escapistische neiging van het publiek om het gewone burgerbestaan even te ruilen voor het leven van de beter bedeelden. Voorts stelt zij dat het Nederlandse overheidsbeleid het zogenaamde ‘behoud door ontwikkeling’ propageert: monumentale gebouwen zijn soms te redden van de slopershamer door ze te verbouwen of een nieuwe functie te geven. Met de inkomsten van met name horeca en amusement kunnen de gebouwen in stand worden gehouden. Dit werkt echter commerciële uitbuiting van het erfgoed verder in de hand.
            Al met al biedt de bundel genoeg stof tot nadenken. De diversiteit van de bijdragen zorgt ervoor dat de geïnteresseerde leek zich breed kan oriënteren in het onderwerp. Wel moet worden gezegd dat uitsluitend Europese ‘notabele levensvormen’ worden behandeld. Niettemin biedt de variatie aan bijdragen aanknopingspunten voor onder meer historici, antropologen en erfgoedspecialisten. Een punt van kritiek is het gebrek aan een concluderend hoofdstuk waarin de opbrengst van de bijdragen wordt geëvalueerd. Gelukkig is de informatieve waarde van het boek er niet minder om en de afbeeldingen dragen verder bij aan een positief oordeel: een passend saluut voor een geleerde die een belangrijk stempel op het vakgebied heeft gedrukt.
 
Tom Duurland, MA
 
Trefwoorden:  Nederland; Italië; Zweden; Engeland; Middeleeuwen; Vroeg=moderne tijd, 19e eeuw, Kastelen, Buitenplaatsen, Adel, Erfgoed, Familiegeschiedenis.