Fernando Martínez Luna, Een ondraaglijk juk. Nederlandse beeldvorming van Spanje en de Spanjaarden ten tijde van de Opstand 1566-1609 (Hilversum: Verloren, 2018, 207 blz., geïllustreerd, ISBN 978-90-8704-673-6, € 25, -)
Naar de negatieve beeldvorming van Spanje in het 16e-eeuwse Europa is onderzoek gedaan, zoals in het boek La leyenda negra (De zwarte legende) van Jullián Juderías uit 1914. Ook de vele Nederlandse pamfletten en hun propaganda zijn bestudeerd met oog op de Tachtigjarige oorlog. En er werd onderzoek gedaan naar Spaanse beeldvorming van de Nederlanden. Maar tot nu toe zijn de Nederlandse pamfletten en andere anti-Spaanse bronnen, die het donkere beeld van Spanje en de Spanjaarden in de 16e eeuw én de Nederlandse geschiedschrijving mede hebben bepaald, niet specifiek op hun Spanjebeeld onderzocht. Alleen het pamflet de ‘Apologie’ van Willem van Oranje, medeplichtig aan het ontstaan van de zwarte legende, trok de aandacht. Het proefschrift, hier in bewerkte versie, van Fernando Martínez Luna over het Spanjebeeld in Nederlandse pamfletten gaat in die leemte voorzien.
Hiertoe heeft de schrijver 236 relevante pamfletten geselecteerd uit de Knuttel-catalogus van de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag. Ook betrok hij contemporaine kronieken, boeken en zelfs Geuzenliederen bij zijn onderzoek. De studie is beperkt tot het tijdperk 1566-1609, van Beeldenstorm tot begin Twaalfjarig Bestand, omdat daarna het aantal pamfletten terugliep en vooral de verheerlijking van het Bestand als onderwerp werd omarmd. De wetenschappelijke basis is de imagologie, een specialisatie binnen de vergelijkende literatuurwetenschap die, kort gezegd, beeldvorming van landen en naties analyseert. Ze ontstond na de Tweede Wereldoorlog als antwoord op de studie van nationale stereotyperingen eind 18e - begin 19e eeuw, en staat tegenwoordig weer meer in de belangstelling. In de inleiding wordt de imagologie van alle kanten bekeken, evenals aard en wezen van pamfletten.
‘Een ondraaglijk juk’ is thematisch geordend. De hoofdstukindeling na de inleiding, tevens eerste hoofdstuk, correspondeert met de vijf propagandistische thema’s waarop de pamfletten werden geselecteerd. Zo gaat het tweede hoofdstuk over de vermeende volksaard van de Spanjaarden, uit van het pamflet ‘Aerdt ende eygenschappen van Seignor van Spangien’ uit 1598, waarin met flinke overdrijving algemene stereotyperingen worden geschilderd. Het werd ook in vertalingen in het buitenland gelezen. De illustraties van ‘Seignor’ (in steeds andere setting) zijn soms met een dier afgebeeld: wolf aan tafel, varken binnenshuis, pauw op straat, vos, leeuw, haas, schaap. Betekenis: gulzig, smerig, ijdel, listig, bazig, laf. Ook is de Spanjaard ‘trouweloos, obscuur en gemeen’ (p.53). Hij komt zijn afspraken niet na.
De invoering van de Spaanse Inquisitie is het belangrijkste thema in de pamfletten. De angst hiervoor in de Nederlanden was dan ook groot en het zou zelfs dé aanleiding zijn van de Opstand. Maar het is tevens de enige pertinente onwaarheid in de anti-Spaanse propaganda. Er bestonden allerlei inquisities, maar de Spaanse Inquisitie werd hier nooit ingevoerd; wel in de Spaanse gebieden van Italië, zoals op Sicilië, waar een tolerante samenleving werd vernietigd, maar dat ter zijde. In ieder geval zag men in allerlei voornemens van Philips II, zoals de nieuwe indeling van bisdommen in de Nederlanden, voortekenen van dit snode plan.
In het vierde hoofdstuk wordt op de man gespeeld. Drie Spaanse hoofdrolspelers staan hier centraal. Dat zijn dan Kardinaal Granvelle (wie krijgt niet de bibberatie bij het horen van zijn naam), de Hertog van Alva, meest diabolische volgens de pamfletschrijvers, en Philips II, hoewel hij als legitiem vorst eerst nog werd ontzien. Na het verschijnen van de ‘Apologie’, verweerschrift van Oranje op de ban door Philips II in 1580, is ook wat betreft de koning het hek van de dam.
De pamfletten in het hoofdstuk over de Spaanse soldaat leveren nogmaals alle slechte eigenschappen als wreedheid en vernielzucht in meervoud aan. Vooral de Spaanse Furie, een muiterij wegens achterstallige soldij, met als gevolg de heftige plundering van Antwerpen, bracht vele pennen in beweging. Het bracht ook protestanten en katholieken eindelijk bij elkaar. Om het beeld te nuanceren, beargumenteert Luna dat alle legers zich in die tijd overgaven aan plundering. Daar waren zelfs regels voor. Bovendien had het Spaanse leger een goede reputatie vóór het hier verscheen, en weer een goede reputatie tegen de tijd dat Maurits zijn gedisciplineerde leger op de been had, want een overwinning was pas eervol als de tegenstander iets voorstelde. De opinies waren dus tendentieus. Spaanse soldaten waren ook niet zomaar Spaans. Zoals in de meeste legers uit die tijd vochten er soldaten mee uit allerlei landstreken: Duitsers, Walen, Ieren. Het eerste leger dat Philips II in 1568 stuurde in reactie op de Beeldenstorm, kwam uit Italië. Het trok onder leiding van Alva over de Alpen als een waar leger van Hannibal. De ‘tercios’ kwamen uit Napels, Lombardije, Sardinië en Sicilië, merkwaardig genoeg ‘leger van Vlaanderen’ genoemd. Het Spaanse karakter ervan klopte in die zin, dat men katholiek was, Spaansgezind en afkomstig uit Spaanse gebieden of de erflanden.
In het hoofdstuk ‘De Spaanse overheerser’ (pp.138-164) is Spanje vooral belust op territoriaal gewin. Een verklaring voor de militant religieuze houding van Philips II en het Spaanse Rijk luidt dat men op het Iberisch schiereiland het christendom lange tijd met hand en tand verdedigde tegen de Moren en de Turken. Het was een heilige missie geworden, Kerk en Paus te behoeden en het Rooms-katholicisme te verspreiden. Maar militair optreden in Italië, de Nieuwe Wereld en de Nederlanden deed velen vrezen dat Spanje streefde naar de ‘vijfde (universele) monarchie’, laatste na ‘de vier koninkrijken van Daniel’ uit het Oude Testament, te weten de Babylonische, Perzische, Macedonische en Romeinse. Een Spaanse koningin geprojecteerd op de kaart van Europa, titelpagina van het pamflet ‘Het Spaens Europa’, spreekt eveneens boekdelen (p.150). De strijd in de Lage Landen werd dan ook met argusogen gevolgd door protestants Engeland en elders. De angst voor Spaanse legers en vloten (de Armada!) is begrijpelijk. Berichten over het extreme geweld tegen de Indianen waren hier doorgedrongen. Het speelde allemaal een rol in de beeldvorming over de ‘ware intenties’ van Philips II.
Aan het eind van het boek zijn samenvattingen opgenomen in het Spaans en Engels. De slotbeschouwing in het Nederlands levert een mooi inzicht op: “Verschillende etnisch-culturele en religieuze gemeenschappen in Europa wezen in het kader van hun eigen identiteitsvorming Spanje en de Spanjaarden aan als hun vijand” (p. 166). Spanje dus als vader in conflict met zijn puberende zonen en dochters. Een soort natievorming ‘avant la lettre’, wat voor de Nederlanden zeker hout snijdt. Behalve een strijd met de Spanjaarden was de Tachtigjarige oorlog ook nog eens een burgeroorlog. Daarnaast heeft de imagologie, ontstaan na de opkomst van de natiestaat en hier toegepast op de 16e eeuw, iets anachronistisch. Met de hierboven geciteerde formulering is daar goed mee te leven.
Luna studeerde Communicatiewetenschappen in Madrid, volgde er een opleiding Vertalen met als specialisatie Nederlands en behaalde een master cum laude Nederlandse Taal en Cultuur aan de Rijksuniversiteit te Groningen, waar hij ook promoveerde. Wellicht is hij ‘native speaker’ Nederlands, maar zo niet, dan is dit resultaat, gezien het uitstekende Nederlandse betoog, een klein wonder. Zijn kennis van de Nederlandse, zowel als van de relevante Spaanse geschiedschrijving, was voor dit onderwerp natuurlijk onontbeerlijk.
Drs. Martha Catania-Peters,
Trefwoorden: Nederland, 16e eeuw, Opstand, Tachtigjarige oorlog, Spanje, beeldvorming, propaganda, pamfletten, imagologie, zwarte legende