De modernisering van Japan leidt tot grote paradoxen in de Japanse samenleving. Incorporatie van Westerse elementen in de staatsstructuur gaat niet altijd gepaard met het overnemen van de liberale waarden die daarbij horen. Het gat dat overblijft is vaak opgevuld met de kneedpasta die De Japanse Ziel heet. Ian Buruma laat in zijn analyse van 'the rise, fall and rise' van het moderne Japan zien hoe het beroep op die bijzondere Ziel telkens een schaamlap voor halfslachtige hervormingen is.
Tokio, april 2003. In een donker hol diep in de grond vindt een hardcore muziekavond plaats. Een band vult de zaal met luid en heftig gitaarspel, pathetisch geschreeuw en driftig tromgeroffel. De kapsels staan stijf omhoog, de shirts zijn op de juiste plekken gescheurd en men heeft de juiste Amerikaanse versterkers tot zijn beschikking om de gitaren te vervormen. De zanger toont een geweldige minachting voor zijn publiek met zijn sloffende motoriek en arrogante grimassen. Fuck you! Fuck the system!
Een prachtige Japanse uiting van het Amerikaanse garage-gebeuren, denk je in eerste instantie. De pijn van het opgroeien verwoord met muzikale middelen die adolescente angry young men nergens ter wereld onberoerd laten. In tweede instantie blijft van dat beeld weinig hangen. Als de band klaar is met haar wilde nummer ontvangt het een beleefd applausje van het met spijkers en veiligheidsspelden beslagen publiek. De bandleden maken in de plotselinge stilte een lichte buiging. 'Arigatoo goizamasu', dank u beleefd; de zanger legt geen enkele ironie in zijn woorden aan het publiek en heeft zijn afhangende schouders en spottende blik verruild voor een kaarsrecht postuur en geloken ogen. Wat nou angry young men?
Niets is voor de Westerling wat het lijkt in Japan, zeker als je op zoek gaat naar de structuren en grondtonen van de Japanse samenleving, staat of maatschappij. Alles wat een Westerse bezoeker nodig heeft aan ijkpunten is er, maar toch weer niet. Een parlement? Is er, met een eerste en tweede kamer, een premier, kabinetten en ministers. Toch heb je er voor de politieke geschiedenis van Japan niet zoveel aan om de dagtekeningen van de Kamer te lezen. Niet dat er geen beleid wordt geformuleerd of macht wordt uitgeoefend, maar omdat elk van deze begrippen in de Japanse contekst iets anders betekent. 'Beleid' blijft steken op het niveau van goed bedoelde intenties. 'Macht' heeft de kamer enkel als kleine schakel aan het einde van een lange reeks zetbazen, ambtenaren en oligargen uit het bedrijfsleven die feitelijk de lijnen uitzetten in de Japanse 'democratie': men leze Karel van Wolferen's analyse van het Japanse machtsapparaat.
Ook buiten de politiek om geldt - nogmaals: voor Westerlingen - deze hermeneutische nachtmerrie. Modernisme en traditionalisme gaan in Westerse ogen slecht samen; in Japanse contekst leidt dat niet tot problemen. De Japanse punkers hebben er geen enkele moeite mee tegelijk een moderne muziekstroming te kopiëren en volledig Japans te blijven. Opvallend is dat punk daardoor beperkt blijft tot een tweedimensionaal gegeven: de vormen kloppen, het geluid, de houdingen, maar de toch essentiële derde dimensie van de jonge onrust, boosheid en het nihilisme van de punkbeweging komt nergens uit de verf. Waarmee twee-akkoordenherrie geen punk oplevert, maar slechts een koddig toneelstukje.
Schrijver Ian Buruma weet in zijn boek 'Inventing Japan, 1853 - 1964' een reeks van dit soort toneelstukjes op te diepen die minder onschuldig zijn. Sinds de Amerikaanse Commodore Matthew Perry in 1853 met zijn 'zwarte schepen' Japan voor Westerse handel openbrak, heeft Japan gezocht naar wegen om op eigen voorwaarden te moderniseren. Deels is dit streven succesvol gebleken: de economische macht van de jaren tachtig en het op staal en bloed gefundeerde imperialisme tot 1945 zijn daar sprekende voorbeelden van. Meer problematisch zijn politieke hervormingen geweest. Hoe hervormers ook hun best hebben gedaan om de Japanse politiek op te stoten in de vaart der volkeren, de praktijk bleek weerbarstig. Opvallend vaak heeft dit politieke lethargie tot gevolg gehad.
Buruma geeft als voorbeeld de Japanse constitutie van 1889, die onder de slogan 'Beschaving en Verlichting' door Keizer Matsuhito aan het volk werd geschonken. Na een speurtocht langs Westerse machtscentra werd de Pruissische grondwet het meest geschikt geacht voor de Japanse situatie. Keizer Matsuhito nam daarbij Bismarcks plaats in als de absolute soeverein, met onder hem een eerste en tweede kamer waarvoor een op census gebaseerd kiesrecht gold. Vanaf het begin gaf deze constructie problemen. De Keizer was als vergoddelijkte monarch soeverein maar had zich, indachtig de Japanse traditie, niet met praktische politiek te bemoeien. Dit was voorbehouden aan een staatsbureaucratie die zich op haar beurt, omdat zij in naam van de Keizer opereerde, niet veel van de politiek aan hoefde te trekken. Aldus wisten anonieme ambtenaren namens de Keizer het beleid naar eigen hand te zetten, zonder daarvoor politieke of morele verantwoordelijkheid te hoeven dragen. Hetzelfde gold voor het leger. Vanaf de annexatie van Mansjoerije in 1931 stelde het leger de politiek constant voor voldongen feiten, waardoor 'verantwoordelijke' politici ernstig in verlegenheid werden gebracht. De politiek-filosofische slogan 'Beschaving en Verlichting' werd gaandeweg vervangen door het op economie en imperialistisch nationalisme gerichte 'Rijk Land, Sterk Leger', met welke Japan in de jaren veertig natuurlijk geweldig de boot in ging tegen rijkere landen met nog sterkere legers.
Het falen van de Japanse parlementaire democratie is vaker geanalyseerd, ook die van na de Tweede Wereldoorlog. Wat goed is aan het compacte en heldere boek van Buruma, is dat het niet alleen laat zien hoe een structurele politieke weeffout telkens tot brokken leidt, maar ook hoezeer de 'Japanse traditie' en 'de Japanse Ziel' telkens wordt ingezet om hervormingen tegen te houden. Buruma beschrijft met een mix van ironie en leedwezen dan ook de tragische positie van een lange rij intellectuelen die goed zien dat hervorming noodzakelijk is om van Japan een opener, democratischer en kosmopolitischer land te maken. Toch leggen zij het constant af tegen twee dingen. Enerzijds is er het uitgebreide register aan meer of minder spirituele opvattingen over de Japanners als een bijzonder, verheven, nobel en superieur mensensoort; een register dat soms arrogante en xenofobe trekjes heeft en door Japanse nationalisten en fascisten met graagte is gebruikt. Anderzijds is er een geloof in de bijzondere krachten van de schepping die Japan en de Japanners bijstaan of afvallen, al naar gelang de grillen van het lot. Beide varianten komen aan bod op momenten waarop het gat in de politieke structuur emanent wordt, of als politieke besluiten om particuliere redenen beter geremd kunnen worden. Zoals Buruma ironisch schrijft: zogauw er iemand om een Goddelijke Wind (de 'kamikaze', die Japan in de dertiende eeuw beschermde tegen een Mongoolse invasie) begint te roepen om Japan bij te staan, weet je dat er iets mis is in het machtscentrum. Hetzelfde geld voor het beroep op de burger in tijden van economische tegenslag of stagnatie. In plaats van een keuze voor beleidsverandering wordt de verantwoordelijkheid voor economisch herstel afgewenteld op werknemers, die niet Japans - lees: loyaal en hardwerkend - genoeg waren om de economie te laten groeien. Ook het verlies in de Tweede Wereldoorlog werd door veel Japanners voorgesteld als een combinatie van tegenwerkende natuurkrachten en soldaten die niet genoeg van de Japanse Geest getoond hadden om hun land te verdedigen. Net als aardbevingen en Tsunami-springgolven overkwamen de bommen op Hiroshima en Nagasaki Japan nou eenmaal. Daarvoor kon dan ook eigenlijk niemand verantwoordelijk worden gesteld.
Buruma's boekje kan door de historische invalshoek - het loopt van de Meji-Restauratie in 1853 tot de Olympische Spelen in Tokio, 1964 - worden uitgelegd als een schets van hoe Japan vroeger was. In een epiloog laat Buruma echter zien dat bovengenoemde mechanismen in het huidige Japan net zo aanwezig zijn als in het verleden, ondanks het feit dat in de nieuwe, door de Amerikaanse bezetter opgestelde grondwet de positie van de Keizer tot een zuiver rituele is gemaakt. Ondanks de goede beloften van opeenvolgende regeringen wordt de bureaucratie niet aan banden gelegd, de versmelting van politiek en ambtenarij met mafia niet doorbroken en de macht van de zaibatsu's, de grote conglomeraten niet geremd. Een van de gevolgen is de huidige economische stagnatie, die door niemand is gewild maar ook niet tot politieke daadkracht leidt. Een en ander leidt ook tot een langdurige politieke apathie bij de burger, die zijn dagen slijt met werken, werken en winkelen. Zonder politieke voeding van onderaf zal het niet veel worden met Japan, zo betoogt Buruma aan het eind van zijn boek. Dat is een uiterst pessimistische conclusie als de lezer net 177 pagina's heeft gelezen over telkenmale in de knop gebroken politieke vrijheden, geaborteerde constitutionele discussies en niet-werkende politieke organisaties. De politieke cultuur van Japan, die zo graag Westers wil zijn, mist een elementaire dimensie van politiek debat, van publieke opinie-met-invloed, kortom: van een brede en gezonde voedingsbodem voor een parlementaire democratie. Daarmee mist het een wezenlijk element en komt het Japanse staatsbestel op het Westen over als plat en karikaturaal. Een tweedimensionale kopie van een driedimensionaal origineel; de Japanse politiek is niet veel verder dan de punkers in Tokio's underground-scene.