Perkament in stukken
Teruggevonden middeleeuwse handschriftfragmenten
Bart Jaski. Marco Mostert, Kaj van Vliet (red.) (Middeleeuwse Studies en Bronnen CLXXI)
289 pp, € 29,-
isbn/issn: 978-90-8704-742-9
rijk geïllustreerd

Perkament in stukken

(recensie: Drs. Martha Catania-Peters)

Bart Jaski, Marco Mostert, Kaj van Vliet, red., Perkament in stukken. Teruggevonden middeleeuwse handschriftfragmenten (Middeleeuwse Studies en Bronnen CLXXI, Hilversum: Verloren, 2018), 280 blz., rijk geïllustreerd, ISBN 978-90-8704-742-9, € 29, -

Perkament dat wordt gemaakt van dierenhuiden, was in de Middeleeuwen het meest gebruikte materiaal om te beschrijven. De meeste middeleeuwse boeken en geschriften zijn dan ook van perkament. Omdat dit stevige materiaal echter prijzig was en het prepareren van de huiden veel tijd in beslag nam, werden afgeschreven boeken vaak hergebruikt in de Middeleeuwen, en ook daarna nog wel. Ze werden uit elkaar gehaald en op maat gesneden om in andere boeken te dienen als omslag, schutblad of anderszins als versteviging. Zulke fragmenten of ‘maculatuur’ (immers niet onbeschreven), delen dus van een complete tekst, zijn in het afgelopen decennium door studenten van de Universiteit Utrecht onderzocht in het kader van een Research Master cursus over handschriften. Een representatieve selectie van de uitkomsten is in Perkament in stukken bijeengebracht, met als tweede selectiecriterium: ‘historical sensation’, dus meest opzienbarende fragmenten wegens ouderdom, zeldzaamheid, inhoudelijke of paleografische bijzonderheden.

Onderzoek van fragmenten, een soort sub-discipline van de paleografie, is een nogal ingewikkelde zaak. In eerste instantie kun je je afvragen wat het nut is van zulk minutieus en zelfs, als het origineel onbekend is, blind gegraaf. De handschriften zijn incompleet en gehavend. Meestal is het origineel een bekend geschrift of genre, dus welk doel dient het onderzoek dan? Wel, dat ligt bij elk fragment weer anders. Het kan de complexe geschiedenis van de originele tekst zijn, waar het fragment iets aan toevoegt. Het kan zijn dat het fragment zeldzaam is, in die zin dat het origineel niet meer bestaat, of slechts enkele exemplaren daarvan. Vele middeleeuwse boeken en geschriften zijn verloren gegaan door bijvoorbeeld brand, wormen, muizen, water, oorlog en Reformatie. Er is dus allerhande unieke informatie te halen uit een stukje beschreven en geïllumineerd perkament dat afstamt uit eeuwen ver voor de datum van de boekband welke het fragment bijeen tracht te houden. Die informatie lijkt op een weefsel, met lijnen door de eeuwen, verbanden tussen afschriften, boeken, scribenten, legaten van verzamelaars als Huybert van Buchell, versmolten bibliotheken, en zelfs andere continenten. Er zijn losse fragmenten zonder boek. Waar komen die vandaan? En wat is een palimpsest? Handschriftfragmenten worden ook wel omschreven als sporen van middeleeuwse leescultuur. Middeleeuwse Utrechtse instituties zijn daarvan in dit boek het middelpunt.

De hier verzamelde fragmenten, hoe kan het anders, vormen een gefragmenteerd verhaal, maar daar is van alles op gevonden. Er is bij de publicatie op 20 september 2018 in Het Utrechts Archief een kleine overzichtstentoonstelling geopend (t/m 6 januari), en de drie redacteuren geven in de ‘Ter Inleiding’ (01-03) ieder een kijkje op aspecten van de verzamelde studies. Alle ins-en-outs en de voorlopers van de hier gepresenteerde onderzoeken komen aan bod (Marco Mostert), evenals de vindplaatsen van de fragmenten: de Universiteitsbibliotheek Utrecht (Bart Jaski) en het Utrechts Archief (Kaj van Vliet). Jaski, conservator handschriften bij de Universiteitsbibliotheek Utrecht, geeft in zijn inleiding ook nog een indeling van vijf hoofdcategorieën middeleeuwse handschriften, waarmee de fragmenten konden worden gedateerd, te beginnen bij het karolingisch schrift (800-1100), vervolgens het pregotisch schrift, en zo voort.

Na deze drie inleidingen volgt het boekdeel ‘Fragmenten’ met 35 onderzoekverslagen geschreven door de oud-masterstudenten en mediëvisten. Deze 35 studies (04 t/m 38) zijn ingedeeld in tien onderwerpen, ook wel kopjes genoemd: Bijbel, Liturgie, Muziek, Theologie, Recht, Wetenschap, Geneeskunde, Historie en heiligenlevens, Literatuur, en Materiële aspecten. Fragmenten blijken overigens vooral liturgie te bevatten, dus gebeden, handelingen en ceremoniën van de eredienst. Historie en heiligenlevens zijn bij elkaar ondergebracht, maar het verschil is dat het bij de hagiografie gaat om de verering van een heilige, bij de historie om het naar waarheid weergeven en duiden van gebeurtenissen. Onder het kopje Literatuur vindt men vooral Latijnse teksten, wat de weinig gevonden Middelnederlandse handschriften nu juist weer bijzonder maakt.

Niet alleen bevatten veel fragmenten liturgie, ook muzieknotaties gaan meestal vergezeld van liturgische teksten. Dit is de reden waarom fragmenten met muzieknotatie ook wel onder Liturgie geschaard zijn, maar toch meestal onder het kopje Muziek. Hier leren we een aantal interessante zaken. Zo verschijnen ze altijd in combinatie met tekst. Ze werden dus gezongen. Hoofdstukje 12 laat aan de hand van een fragment over de adventstijd in een zestiende-eeuws necrologium zien hoe het primitieve neumenschrift, ‘in campo aperto’ zonder notenbalk, meer een soort geheugensteun, zich ontwikkelde, via het Gregoriaans met vier notenbalken, naar het notenschrift met vijf notenbalken. Hoofdstuk 10 behandelt fragmenten uit een twaalfde-eeuws ‘antifonarium’, gregoriaanse gezangen met microtonale intervallen of kwarttonen (niet te verwarren met kwartnoten). Eerder werden zulke vondsten in Frankrijk al met ongeloof begroet! In ieder geval klaagden de Middeleeuwers over deze moeilijk te zingen tonen. De schrijver Leo Lousberg lanceert de these dat de herkomst, uit islamitische en laat-klassieke culturen, teruggaat op Griekse muziekverhandelingen over kwarttonen. Dat is mogelijk. Ik ken de kwarttonen uit moderne koormuziek van de Griekse componist Iannis Xenakis, waarschijnlijk geënt op antieke Griekse muziektheorie. Lousberg zocht ook naar de functie van de microtonale intervallen in het Gregoriaans, en kwam tot de bevinding dat het gaat om een accentuering in de muziek en de tekst. Dat verrast me, daar kwarttonen bij Xenakis een sensatie van melancholie oproepen. Maar Lousbergs bevindingen zijn in ieder geval het overwegen waard.

Een ander opvallend fragment, bij het onderwerp Geneeskunde, betreft een handschrift over geneesmiddelen (eind twaalfde eeuw) uit het Antidotarium Nicolai, of ‘Geneesmiddelenverzameling van Nicolaas’ uit de eerste helft van de twaalfde eeuw in Salerno. Het is een samenvatting en bewerking van het Antidotarium Magnum uit het midden van de elfde eeuw. Het werd aangetroffen in een exemplaar van de beruchte Malleus maleficarum, ofwel de ‘Heksenhamer’. Het fragment telt allerlei aanvullingen in de marge, zoals een schema over humores, lichaamssappen die eenmaal uit balans, ziektes konden veroorzaken. Je zou je kunnen afvragen of het toeval is dat een tekst over medicijnen en tegengif een boek als de ‘Heksenhamer’ verstevigde, maar aan die speculatie hebben de schrijvers zich niet bezondigd.

Van de fragmenten die opvallen door anciënniteit is een tekst, geschreven in de karolingische minuskel uit een verloren handschrift tussen ongeveer 825 en 875, wel zo bijzonder, dat er in het NRC al over werd geschreven, maar het is te mooi om hier niet te vermelden. Het fragment is van een traktaat over de drievuldigheid, geschreven door een tegenpaus in Rome uit de derde eeuw, genaamd Novatianus. Het hier overgeleverde fragment is nu het oudst bekende afschrift. Het werd waarschijnlijk ingezet in de achtste eeuw om weer een andere ketterij te bestrijden. In 2016 werd het ontdekt door studenten van de Universiteit Utrecht. Zoiets gebeurt niet elke dag!

Er moeten zich nog vele fragmenten in boekbanden in bibliotheken en archieven bevinden, die nog niet zijn ontdekt, laat staan bestudeerd. Dit boek is een presentatie van afgebakend onderzoek, geen algeheel overzicht en geen eindstadium. De organisatie van de publicatie en wie er aan hebben meegewerkt (alleen al 41 auteurs), is een hoofdstuk apart. Het begon allemaal met een bijeenkomst te Lüneburg bij Hamburg van de Hansische Geschichtsverein, waar een ontmoeting plaatsvond tussen prof. em. Marietje van Winter en Henk Hovenkamp van Streekarchivariaat Noordwest-Veluwe. Deze had een USB-stick met handschriftfragmenten bij zich. Marietje van Winter stuurde ze per mail naar Bart Jaski; het balletje ging rollen. Mijn advies aan historici en geestverwanten: ga naar die bijeenkomsten, bevraag elkaar op blinde vlekken in het vak, doe een gek voorstel. Daar komen mooie dingen uit voort, zo blijkt uit dit boek, waarvan ik de afbeeldingen van alle besproken fragmenten (waaronder prachtexemplaren), en de fraaie lay-out, nog niet eens heb vermeld.

Drs. Martha Catania-Peters,
marthacatania@gmail.com

Trefwoorden: Nederland, Utrecht, Middeleeuwen, paleografie, schriftcultuur, bibliotheken