Het ontstaan van het graafschap Holland
(recensie: Han C. Vrielink)
Henk Looijesteijn e.a., red., Het ontstaan van het graafschap Holland, themanummer van Holland Historisch Tijdschrift, 50ste jaargang, nr. 4, Hilversum, Uitgeverij Verloren,2018, 120 pp., geïllustreerd in kleur, ISBN 978-90-7040-378-2, € 10,-
Na een periode van weinig aandacht voor de vroege geschiedenis van Holland valt er nu duidelijk een kentering te bespeuren. Die is te danken aan een multidisciplinaire aanpak, waarbij de resultaten van archeologie, historische geografie en onderzoek van schriftelijke bronnen geïntegreerd worden. Het nieuwe beleidsprogramma van de provincie Zuid-Holland, getiteld ‘Het ontstaan van het graafschap Holland’, heeft aan die ontwikkeling belangrijk bijgedragen en doet dat nog steeds. Zo heeft de provincie ook de publicatie mede mogelijk gemaakt van dit interessante en zeer fraai in kleur geïllustreerde dubbelnummer van Holland Historisch Tijdschrift. Dit themanummer biedt een helder inzicht in de praktijk en de bedoeling van de hierboven genoemde multidisciplinaire aanpak.
Dick de Boer, emeritushoogleraar Middeleeuwse geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen, behandelt de nieuwe ontwikkeling van de geschiedschrijving over Holland in zijn artikel: ‘In de ochtendnevels. De contouren van Holland in perspectief’ (pp.199-207). Te lang, aldus De Boer, was de geschiedenis van Holland louter dynastieke geschiedenis. Daarin figureerden de graven van Holland als de scheppers van het graafschap Holland. De Boer acht de tijd gekomen voor “het herijken en herschrijven van de Hollandse geschiedenis” (p. 200). Daarbij zal het veel meer moeten gaan over het landschap, de bewoning en de bevolking in de verschillende Hollandse regio’s. In dit verband breekt De Boer, volkomen terecht, ook een lans voor het betrekken van het historisch onderzoek dat tal van regionale ‘amateurs’ hebben verricht en nog kunnen verrichten.
Sjoerd Kluiving, universitair docent Geologie en landschapsarcheologie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, beschrijft in ‘Wind, zee, rivier, veenvorming en de mens’ (pp.208-215) op heldere wijze de vorming van het natuurlijke landschap van Holland vanaf ruim tienduizend jaar geleden.
Kees Nieuwenhuijsen, die eerder al publiceerde over de vroege geschiedenis van Holland, wil in ‘Het ontstaan van het graafschap Holland’ (pp. 217-225) de misverstanden uit de weg ruimen die nog steeds bestaan over de context waarin de oudste twee, zogeheten koningsoorkonden zijn ontstaan. De eerste koningsoorkonde dateert van 889 en betreft de schenking van Arnulf van Karinthië, koning van het Oost-Frankische Rijk, aan de edelman Gerulf, die daarmee graaf van West-Frisia wordt. Volgens de gangbare opvatting werd Gerulf daarmee beloond voor het bedenken van de list die leidde tot de moord in 885 op Godfried de Deen, de Noormannenvorst die toentertijd delen van het huidige Nederland beheerste. In een mooi betoog maakt Nieuwenhuijsen het echter aannemelijk dat koning Arnulf deze schenking aan Gerulf deed om de bestaande situatie en daarmee de usurpatie door Gerulf van het midden en westen van Frisia, te formaliseren. Nieuwenhuijsen sluit daarbij aan bij de visie van J.M. van Winter, dat het veel waarschijnlijker is dat Gerulf met de moord op Godfried niets te maken had, maar de bedenker was van een eerdere list, die Godfried gebiedsuitbreiding in het Duitse Rijk moest bezorgen.
Bij de tweede oorkonde schonk de West-Frankische koning Karel de Eenvoudige de kapel van Egmond en bijbehorende bezittingen aan zijn getrouwe graaf Dirk. Volgens velen geschiedde dat in 922 in Bladel. Nieuwenhuijsen ontrafelt allereerst de ingewikkelde datering en concludeert dat de juiste datum van de schenking 15 juni 923 was. De oorkonde is opgesteld in Pladella villa. Die locatie kan niet het Brabantse Bladel geweest zijn, beredeneert de auteur. Op 15 juni 923 leverde koning Karel de Eenvoudige namelijk slag bij Soissons, tegen de tegenkoning Robert van Bourgondië. Hij kon dus onmogelijk op dezelfde dag nog in Bladel zijn, een dorp aan de huidige Nederlands-Belgische grens, hemelsbreed 250 kilometer naar het noorden! Karel verloor de slag. Nieuwenhuijsen vermoedt dat Karel vluchtte naar Compiègne, wat in een paar uur te bereiken was. Zeer waarschijnlijk werd onderweg, in Bladoldi villa, nu Bienville geheten,”halt gehouden en werden bedankjes uitgedeeld” (p. 224). Eén van die bedankjes gold Dirk I. Het overtuigend betoog afrondend, schrijft de auteur: “De belangrijkste stap in de wording van het graafschap Holland, vastgelegd in de tweede koningsoorkonde, vond plaats in het noorden van Frankrijk en in het jaar 923” (p.225).
De stadsarcheoloog van Vlaardingen, Tim de Ridder, bespreekt aan de hand van reeds plaatsgevonden onderzoekingen in die stad, een viertal kansen voor toekomstig archeologisch onderzoek om de lacune in onze kennis van de periode 900-1300 aan te vullen. Zijn artikel ‘Graven naar Holland’ (pp.227-237) is ook voor de geïnteresseerde leek begrijpelijk, ook al door de illustraties, waarbij de mooie afbeelding van de reconstructie van het Vlaardingen van rond 1018 opvalt.
De archeologische component van het project ‘Ontstaan van Holland’ komt eveneens aan de orde in het artikel ‘De stoel van Overschie’ (pp. 254-262) van René Proos, coördinator van het project. Het betreft hier de voor Nederland unieke vondst van een stoel uit de twaalfde eeuw. Uit vergelijkingen met soortgelijke twaalfde-eeuwse stoelen, die gevonden zijn in Scandinavië en Engeland, en uit oorkonden concludeert de auteur, in een interessant betoog, dat de stoel van Overschie een ceremoniële functie heeft gehad en eigendom van de abt van Egmond moet zijn geweest. Ook dit artikel is rijkelijk voorzien van fraaie illustraties die de tekst in hoge mate verduidelijken. Vooral de foto van de stoel van Overschie en de fraaie reconstructie ervan is bijzonder informatief.
In ‘Schenkingen, privileges en het ontstaan van een systeem’ (pp.238-245) beschrijft Yvonne Bos-Rops, historicus en archivaris, werkzaam bij het Nationaal Archief, de wording van het archief van de Hollandse graven in de periode 889-1299. Hebben de graven van Holland, die in die tijd voortdurend rondtrokken, hun archiefstukken steeds meegenomen op hun reizen? De auteur maakt aannemelijk dat we dat nooit helemaal zeker zullen weten. Wel maakt zij in haar boeiende artikel duidelijk dat de Hollandse graven pas omstreeks 1299 over een volwaardig, dat wil zeggen geordend en geregistreerd archief beschikten.
Marco Mostert, hoogleraar middeleeuwse geschiedenis aan de Universiteit Utrecht, beschrijft in ‘Onruststokers aan de randen van het Rijk’ (pp. 274-280) de Slag bij Vlaardingen vanuit het perspectief van Hendrik II, de keizer van het Duitse Rijk. De slag mag dan belangrijk zijn geweest voor de vorming van het graafschap Holland, voor Hendrik II was Dirk III slechts een kleine onruststoker in de noordwestelijke marge van zijn rijk. Die kleine zaak delegeerde hij aan hertog Godfried van Neder-Lotharingen. Om allerlei redenen waren de verwikkelingen met de Poolse heerser Boleslaw Chobry veel belangrijker voor Hendrik.
In het laatste gedeelte van dit themanummer wordt uitgebreid aandacht besteed aan het naspelen – de re-enactment – van de Slag bij Vlaardingen. Met veel kleurenfoto’s van de slag en met een fascinerend interview met een van de re-enactors, die zich al dertien jaar met re-enactment bezighoudt en twee keer per week traint.
Men verwacht dat de herdenking in 2018 van de Slag bij Vlaardingen (1018) en zeker de re-enactment van de slag bij brede lagen van de bevolking de belangstelling voor de vroege geschiedenis van Holland hebben aangewakkerd.
Han C. Vrielink
Trefwoorden: Nederland, Middeleeuwen, Graafschap Holland, Slag bij Vlaardingen (1018), Re-enactment, Koningsoorkonden, Archeologie