Op de deining van de wetenschap
(recensie: Han C. Vrielink)
G.M.W. Acda, Op de deining van de wetenschap. Leven en werk van Gustaaf Frederik Tydeman (1858-1939), zeeofficier en hydrograaf, Franeker, Uitgeverij Van Wijnen, 2019,
358 pp., geïllustreerd, ISBN 978-90-5194-557-7, € 39,50.
Gerard Acda (1940), commandeur buiten dienst, was officier bij de Koninklijke Marine van 1960 tot 1995. Dit boek is de handelsuitgave van zijn dissertatie. Acda’s onderzoeksterrein was “de relatie tussen marine en wetenschap” (p. 17). Die relatie betrof voornamelijk de wetenschap van de hydrografie, die kort samengevat de opneming, beschrijving en het in kaart brengen van zeeën, kusten en rivieren behelst. De hydrografie kwam oorspronkelijk voort uit verzoeken uit de kringen van handel en koopvaardij, waar steeds meer behoefte gevoeld werd aan veilige vaarroutes voor hun schepen. Die groeiende vraag had tot gevolg dat regelmatig een aantal zeeofficieren tevens een opleiding kreeg tot hydrograaf. Die zeeofficieren-hydrograaf deden dan aan boord van marineschepen hun hydrografisch onderzoek.
In de tijd van Gustaaf Tydeman bestond hydrografie voornamelijk uit het doen van zogenoemde ‘opnemingen’ (metingen ter zee), vooral van de diepte van het zeewater, stromingen en getijden en de exacte geografische positie ter plekke, zodat nauwkeurige zeekaarten konden worden getekend. Het accent lag toen op het in kaart brengen van het enorm uitgestrekte zeegebied van Nederlands-Indië.
Naast hydrografisch onderzoek bestond er het wetenschappelijk zeeonderzoek. Dat werd echter door civiele wetenschappers verricht, waarbij de marine een bemand schip ter beschikking stelde. Wel assisteerden zeeofficieren-hydrograaf bij dat zeeonderzoek wanneer er in dat verband tevens opnemingen moesten worden verricht.
Als ‘overkoepelende probleemstelling’ noemt Acda: “Hoe en waarom raakten de marine en individuele zeeofficieren betrokken bij wetenschappelijk zeeonderzoek en welke belangen hadden deze officieren en de marine bij dat onderzoek?” (p.18). De veelomvattende biografie van Tydeman moet volgens de auteur het antwoord geven op deze vragen. Dat gebeurt echter nauwelijks. De lezer merkt al gauw dat Op de deining van de wetenschap oorspronkelijk is opgezet als biografie. Ook de ondertitel wijst daarop. En als biografie van een uitzonderlijke marineman met grote wetenschappelijke belangstelling is het boek zeker geslaagd. De behandeling van “de relatie tussen marine en wetenschap” is echter mager en bepaald niet grensverleggend. Men kan het onderzoek van zulke grote terreinen als ‘de marine’, ‘de wetenschap’ en de relatie tussen die twee niet ophangen aan één persoon.
Hoe dat zij, in zijn biografie beschrijft Acda hoe Gustaaf Tydeman zich al vroeg ontwikkelde tot een uitstekend zeeman. Een mooi staaltje van zijn zeemanschap leverde Tydeman toen hij commandant was van Hr.Ms. Urania, het instructieschip voor adelborsten. In een zware noordwesterstorm liet hij de korvet vrijwel voor de wind de nauwe haven van Harlingen binnenstuiven, liet het schip daar draaien en keurig met de kop in de wind afmeren. Voor het goede begrip: de Urania was een driemast-zeilschip!
Al in het begin van zijn carrière bij de marine gaf Gustaaf Tydeman blijk van een grote wetenschappelijke belangstelling, zowel voor hydrografie als voor sterrenkunde. De marine zette hem dan ook al spoedig in als zeeofficier-hydrograaf. Hij verrichtte tal van opnemingen, onder endere bij Borneo (1880), West-Java en Sumatra (1884 -1885), maar ook
In de Groninger wadden. Vanaf januari 1890 was hij drie jaar commandant van een opnemer, waarmee hydrografisch onderzoek van de oostkust van Sumatra werd verricht.
Gustaaf Tydeman was zeker niet de enige die een goed zeemanschap paarde aan een grote kennis van de hydrografie. Maar hij was wel degene die in de gelegenheid gesteld werd, zich op al die terreinen extra te onderscheiden door zijn benoeming tot commandant van Hr.Ms. Siboga, het marinevaartuig van de befaamde Siboga-expeditie.
De Siboga-expeditie (1899-1900) was een wetenschappelijke onderzoekreis onder leiding van de hoogleraar Zoölogie Max Weber. De expeditie leverde een enorme hoeveelheid zoölogisch, botanisch, fycologisch, oceanologisch en geologisch materiaal op.
De wetenschappelijke bestudering van al dat materiaal duurde vele decennia en de verslaglegging daarvan beslaat niet minder dan 148 afleveringen, waarvan de laatste in 1986 verscheen. Twee van deze ‘livraisons’ zijn geschreven door Tydeman: één over het schip en de gebruikte onderzoeksapparatuur (Description of the ship and appliances used for scientific exploration) en één over de resultaten van het hydrografisch onderzoek (Hydrographic results of the Siboga-expedition). Weber kon bij deze expeditie tevens de ‘Wallace-lijn’, de scheidslijn tussen de Indisch-Aziatische en de Australische flora en fauna, nader onderzoeken.
Hij toont aan dat tussen de twee gebieden niet, zoals Wallace meende, een scherpe grens loopt tussen Borneo en Celebes, maar dat er zich een overgangsgebied bevindt tussen beide zones, waarin zowel Aziatische als Australische soorten voorkomen. Dat overgangsgebied ligt, volgens Weber, bovendien veel oostelijker dan ‘de lijn van Wallace’.
Als commandant was Tydeman uiteraard verantwoordelijk voor schip, bemanning en geleerde gasten, alsook voor de voortgang van de gehele expeditie. Ook was hij een hoffelijke en onderhoudende gastheer. Als hydrograaf verzette hij daarnaast ook nog eens bergen werk. Hij heeft in het kader van de expeditie talloze opnemingen verricht. Op grond van de opmetingsgegevens tekende hij tientallen detailkaarten en twee grote zeekaarten. Zeer nuttig waren zijn uitgebreide opmetingen van honderden maritieme oriënteringspunten en meer dan 200 diepzeelodingen.
Acda’s conclusie is dat de Koninklijke Marine betrokken raakte bij wetenschappelijk onderzoek “omdat het in kaart brengen van het Nederlandse kustgebied en de Indische archipel een verantwoordelijkheid van de staat was en geen enkele civiele organisatie toegerust was om die taak uit te voeren” (p.259). Ook droegen hydrografie en zeeonderzoek bij aan het bestaansrecht van de marine. Het leverde de marine positieve publiciteit en publieke waardering op. “Een niet onbelangrijk aspect in een land waar de krijgsmacht altijd kritisch werd bezien”, aldus Acda (p.259). Zeeofficieren kozen voor hydrografie uit belangstelling voor een toepasbare wetenschap. De relatie tussen de marine en de wetenschap werd vooral onderhouden door individuele zeeofficieren en wetenschappers, meer dan door het Ministerie van Marine en de wetenschappelijke instellingen.
Op de deining van de wetenschap is een veelomvattende biografie van Gustaaf Tydeman. ’s Mans vroege jeugdjaren, opleiding, familieleven, huwelijk, reizen en carrière worden uitvoerig belicht; op zich interessant en lezenswaardig als biografie van een zeer geslaagde zeeofficier en hydrograaf, die het tenslotte tot viceadmiraal bracht. Voor geïnteresseerden in de zeegeschiedenis in de periode 1875-1914 is het boek bovendien Fundgrübe. Wel kun je je afvragen of een zo gedetailleerde biografie noodzakelijk was voor de beantwoording van bovengenoemde onderzoeksvraag. Want niet duidelijk wordt of Gustaaf Tydeman exemplarisch was voor de zeeofficieren, genoemd in de zeer brede probleemstelling. Per slot stak hij toch, getuige zijn glanzende carrière en de resultaten van zijn vele hydrografische werk, met kop en schouders boven de anderen uit. Hoe dat ook zij, met deze studie over leven en werk van Gustaaf Tydeman heeft Acda wel een fraaie biografie van een boeiende persoonlijkheid geschreven en bovendien de wording van de latere Dienst der Hydrografie uiteengezet.
Han C. Vrielink
Trefwoorden: Nederland, Overzeese gebieden 19e eeuw, 20e eeuw, Marine, Hydrografie, Cartografie