De Herlaars in het Midden-Nederlands rivierengebied, ca. 1075-ca. 1400
-
Alois van Doornmalen
439 pp, € 39,-
isbn/issn: 978-90-8704-727-6
geïllustreerd

De Herlaars in het Midden-Nederlands rivierengebied, ca. 1075-ca. 1400

(recensie: Aron de Vries)

 Alois van Doornmalen, De Herlaars in het Midden-Nederlands rivierengebied, ca. 1075-ca. 1400 (Hilversum, uitgeverij Verloren, 2019), geïllustreerd, ISBN 978-90-8704-727-6, 439 pag., € 39,-

Bijna twintig jaar deed Alois van Doornmalen onderzoek naar de oorsprong van kasteel Ammersoyen in de Bommelerwaard. Het is een van de best bewaarde middeleeuwse waterburchten in ons land. Een prominent vierkant gebouw met op elke hoek een toren. Het kasteel wordt voor het eerst genoemd in 1354 in een akte van overdracht. Maar wie was nu de bouwheer van dit imposante kasteel? Dit leidde tot een promotie te Leiden in 2017, waarvan de handelseditie dit jaar verscheen. Het is een onderzoek naar een adellijk geslacht, de Herlaars, en hun maatschappelijk vermogen. Dit maatschappelijk vermogen wordt door de auteur verder opgedeeld in een sociaal-cultureel, een sociaal-politiek en een sociaal-economisch vermogen.
 
Die ‘akte van overdracht’ – een anachronistische term – betrof een broederdeling die plaatsvond op 29 januari 1354. Dirk van Herlaar en zijn zoon Gerard overleden vrijwel gelijktijdig. De nalatenschap werd toen verdeeld onder twee jongere mannelijke erfgenamen. Jan van Herlaar kreeg als oudste het leeuwendeel, waaronder Ameide. De jongere broer, Arnold, kreeg huis Ammersoyen als leen van Ameide. Het lag dus voor de hand te veronderstellen dat een voorvader van dit geslacht bouwheer was van het slot. De Herlaars vormden een klein adellijk geslacht in het Midden-Nederlands rivierengebied, dat op sociaal hoog niveau opereerde. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het optreden als voogd van het convent van de norbertijnen in Berne, voogd van Waalre en omgeving voor de benedictijnerabdij van Echternach en medepatroon van het kapittel in Hilvarenbeek, maar ook door de stichting van de stad Ameide en het bezit van vele versterkte huizen. In de literatuur worden ze ook wel omschreven als semi-soevereine vorsten in ministaatjes met bijbehorende residenties (pag. 18).
 
Opmerkelijk aan de Herlaars is de rol die erfdochters vervulden, waardoor strikt genomen de telgen niet te beschouwen zijn als behorend tot één geslacht, in de betekenis van patrilineaire opvolgers. De mannelijke erfopvolging werd zowel in de dertiende als in de veertiende eeuw namelijk doorbroken. Erfdochters gaven dan niet alleen het bezit maar ook de toenaam Herlaar door aan de kinderen. Tijdens de periode van onderzoek verschoof de focus op het geslacht van de heerlijkheid Herlaar gelegen aan de Dommel in de periode 1100-1315 naar Ameide aan de Lek in de periode 1250-1400.
 
Bijzonder interessant vond ik de vraag of de Herlaars behoorden tot de grensadel. De auteur definieert dit begrip als ‘een groep van (oorspronkelijk) niet-landsheerlijk gebonden edelen van wie de heerlijkheden en burchten gelegen waren in de grensgebieden van de landsheerlijke territoria’ (pag. 37). Door de geografische positie was er een vrijheid van handelen die de landsheerlijk gebonden adel niet bezat. Deze grensadel kon landsheren tegen elkaar uitspelen. We moeten hier denken aan de heren van Breda, Heusden, Cuijk en Valkenburg. De Herlaars wisten hoge heerlijkheden en aanzienlijke huizen te verwerven als grensposten voor het Gelderse landsheerlijke territorium. Maar dit bezit werd niet ingezet om een eigen positie in de omgeving van landsheren te verstevigen. Zij volgden trouw de politiek van Gelre. Van Doornmalen stelt dat de Herlaars niet behoorden tot de grensadel maar tot de adel aan de grens.
 
De auteur stelt dat Dirk van Herlaar kort na 1325 begon met de bouw van kasteel Ammersoyen. Een belangwekkende stelling, want bouwhistorisch onderzoek bood hierover geen uitsluitsel. Hij komt hiertoe door te stellen dat Dirk Ammerzoden verwierf als onderdeel van een conglomeraat van rechten in het rivierengebied na 1318/1325. Daarvoor hadden de Herlaars geen bezit in Gelre. En hij had bovendien contacten met bouwheren van vrijwel identieke huizen.
Toch overviel mij twijfel bij lezing van dit onderdeel van het boek. De vroegste geschiedenis van het kasteel kan ook vóór 1325 liggen. Dan moet een ander geslacht begonnen zijn met die eerste bouwfase. Maar het is een mooie studie, waarbij niet alleen mensen geïnteresseerd in adel- en familiegeschiedenis veel van hun gading vinden, maar ook lezers met belangstelling voor de bewoning van dit geslacht in andere versterkte huizen. Naast kasteel Ammersoyen is er ook aandacht voor de versterkte huizen te Ameide (Tienhoven), Zuilichem, Ochten, Bokhoven, Poederoijen en Empel-Meerwijk.
 
Drs. Aron de Vries
a.vriesde@gorinchem.nl
 
Trefwoorden:
Nederland, Rivierengebied, Middeleeuwen, Adelsgeschiedenis, Genealogie, Kastelen, Kloosters.