André Jolles is in Nederland voornamelijk bekend door zijn vriendschap en correspondentie met Johan Huizinga (zie de Briefwisseling onder redactie van L. Hanssen, W.E. Krul en A. van der Lem). In Duitsland, waar hij sinds 1900 woonde en werkte, geniet Jolles een beperkte bekendheid als auteur van Einfache Formen, een studie over letterkundige vormen van sprookjes, raadsels, mythen en sagen.
In 1896, toen hij tweeëntwintig jaar oud was, behoorde Jolles tot de kring van veelbelovende jonge Nederlandse literatoren. Hij was medewerker aan tijdschriften zoals Nu en Straks, De Kroniek en was redacteur Kunst en Wetenschap bij dagblad De Telegraaf. Hoewel zonder academische opleiding was hij zeer ontwikkeld. Hij sprak vele talen vloeiend en was een expert op het gebied van de Italiaanse renaissance. Henriëtte Roland Holst beschreef hem als: 'een der meest versatiele geesten die het Holland der negentiende eeuw heeft voortgebracht; uiterst geestig en begaafd'. Hij leek aanvankelijk voorbestemd voor een schitterende wetenschappelijke en literaire carrière.
Vijfentwintig jaar later lagen de kaarten geheel anders. Op één van zijn vele studiereizen naar Italië had Jolles een Duitse burgemeestersdochter uit Hamburg ontmoet, met wie hij in 1900 in Florence was getrouwd. In 1906 was hij gepromoveerd in Freiburg, en in 1908 vertrok hij naar de Universiteit van Berlijn. In 1914 naturaliseerde hij tot Duitser en van 1914-1916 vocht hij aan Duitse kant aan het Westelijk Front. In 1916, tijdens de Duitse bezetting, werd Jolles door de Duitsers aangesteld tot hoogleraar aan de Vlaamsche Hoogeschool te Gent. Daarom werd hij in 1920 door de Belgische autoriteiten in absentia tot 15 jaar dwangarbeid veroordeeld wegens een besmet oorlogsverleden.
Vanaf zijn vlucht in 1919 leefde hij in ballingschap in Duitsland en tot zijn dood in 1946 was hij hoogleraar Nederlands en Vergelijkende Literatuurwetenschap in Leipzig, een weinig stimulerende en bovendien slecht betaalde positie. In 1933 werd hij lid van de N.S.D.A.P. Dit betekende het definitieve einde van zijn tot dusverre vrij geregelde contacten met de Nederlandse universitaire en literaire wereld.nTot 1933 deed met name Huizinga veel moeite om André Jolles benoemd te krijgen als hoogleraar kunstgeschiedenis/archeologie aan een Nederlandse universiteit. Jolles' keuze voor de N.S.D.A.P. en voor Hitler betekende een radicale breuk met Huizinga en het merendeel van de literaire wereld in Nederland; zijn voordien regelmatige bijdragen aan De Gids werden abrupt afgebroken. Er volgde ook een breuk met een aantal van zijn kinderen. Zijn oudste dochter Jeltje, getrouwd met een joodse ingenieur, vluchtte na 1933 naar Denemarken en had daarna geen contact meer met haar vader. Dit heeft hem bijzonder geraakt. Vooral zij was in zijn latere jaren te Leipzig zijn voornaamste correspondente en klankbord.
Jolles' laatste jaren in Leipzig waren eenzaam en moeilijk. Hoewel fanatiek aanhanger van Hitler werd hij na de oorlog vanwege zijn leeftijd niet geïnterneerd. Verstoken van inkomsten en zwaar ondervoed deed hij nog een vergeefse poging om asiel te krijgen in Nederland. Daarna zag hij geen uitweg meer: op 22 februari 1946 pleegde hij waarschijnlijk zelfmoord. Het was een vreemd en tragisch leven, dat tot dusverre eigenlijk alleen bekend was uit de correspondentie en biografie van Huizinga.
Waarom nu dit uitputtende, allesomvattende werk van Walter Thys? Naast brieven bevat het ook dagboekfragmenten en ongepubliceerde teksten. Thys wil hiermee de bouwstenen voor een nog te schrijven biografie aandragen. Die biografie ziet hij als een 'documentaire' van de wegen en dwaalwegen van een academicus in zijn tijd, die zich naast de literatuur, archeologie en kunstgeschiedenis ook bezighield met toneel, danskunst, kostuumgeschiedenis en film. De 1476 brieven van en aan Jolles vormen het hoofdbestanddeel van deze publicatie. Een van de meest aardige componenten daarin is de correspondentie van Jolles' moeder, Jacoba Cornelia Jolles-Singels (1847-1901), een ontwikkelde en begaafde vrouw. Zij was een tijdgenote van Geertruida Bosboom-Toussaint, Conrad Busken Huet, Jan Veth, Willem Kloos en Albert Verwey.
Jolles was op één na de belangrijkste correspondent van Huizinga. R.N. Roland Holst was met 152 brieven de belangrijkste. Huizinga's brieven aan Jolles zijn helaas verloren, waarschijnlijk door Jolles zelf vernietigd of verdwenen in de naoorlogse chaos in Duitsland. Deze verloren brieven zijn al een halve eeuw lang een gemis voor Huizinga-vorsers. Duidelijk is dat Jolles zichzelf zag als de inspirator van veel van Huizinga's werk. Deze heeft veel gerefereerd aan hun gesprekken, vooral gedurende de totstandkoming van Herfsttij der Middeleeuwen. Het is duidelijk dat Huizinga Jolles beschouwde als een zeer goede vriend, hoewel hij niet blind was voor diens fouten. Huizinga greep iedere kans aan om Jolles terug te halen naar het Nederlandse wetenschappelijke milieu. Uit de reacties die hij op zijn wervende brieven aan universiteiten ontving wordt echter keer op keer duidelijk dat Jolles te licht werd bevonden voor welk hoogleraarschap dan ook. Zo schrijft in 1928 de faculteit der Letteren van de Universiteit van Amsterdam in antwoord op een door Huizinga voorgestelde benoeming van Jolles tot hoogleraar in de kunstgeschiedenis en archeologie: 'Uit eigen beweging was geen der leden op de gedachte gekomen hem (Jolles) in aanmerking te brengen voor de te vervullen vacature, omdat in de laatste 20 jaren zijn wetenschappelijke studie zich niet in de richting van kunstgeschiedenis of archeologie heeft bewogen. De faculteit acht hem volkomen ongeschikt.' Om dit argument kracht bij te zetten volgt er dan een citaat van een Duitse collega die Jolles beschouwt als 'ein geistreicher Causeur, aber in wissenschaftlicher Beziehung ein Dilettant'. Duidelijk gewogen en te licht bevonden.
Teruggaande naar de vraag wat deze man zo boeiend maakt dat Thys meer dan 1000 pagina's aan hem wijdt, blijkt dat de reden in ieder geval niet ligt in zijn wetenschappelijke bijdrage aan vakliteratuur. Nee, zoals uit zijn vele brieven duidelijk wordt, lag zijn kracht vooral in het persoonlijk contact. Hij kon inspireren, had een enorme algemene ontwikkeling, was kunstzinnig begaafd en had daarnaast ook nog grote belangstelling voor toneel en film. Keerzijde was dat zijn werk vaak vluchtig was. Hij analyseerde scherp, maar kwam meestal niet tot een gefundeerde mening. Het is daarom ook goed te begrijpen dat het voor hem aantrekkelijk was om korte bijdragen te leveren aan verschillende tijdschriften, in Duitsland, maar ook, tot in de dertiger jaren, in Nederland. Zijn laatste artikel voor De Gids dateert van tot vlak voor zijn toetreden tot de N.S.D.A.P. Uit zijn grotendeels in het Duits geschreven brieven komt het beeld naar voren van een rusteloze zoeker.
Een ander element in correspondentie is zijn drang tot vorming - het Duitse begrip Bildung in zijn woorden. Vooral in de brieven aan zijn oudste dochter Jeltje: vanaf 1911, toen zij net acht was, tot 1933 heeft Jolles uitgebreid met haar van gedachten gewisseld over duizend en één onderwerpen. Zij hadden een bijzonder innige band, die in 1933 abrupt verbroken werd. Een heel ander want aangenaam beeld van de persoon Jolles komt in deze brieven naar voren. Het wegvallen van dit contact moet een groot verdriet voor hem zijn geweest en hem eenzaam hebben gemaakt.
Walter Thys heeft met dit grondige en diepgaande onderzoek alle elementen aangedragen van een kritische biografie van André Jolles. Als men dit allesomvattende werk heeft doorgenomen is de nieuwsgierigheid naar de figuur André Jolles grotendeels bevredigd. De vraag die overblijft is hoe zo'n begaafde man tot zoveel verkeerde keuzes heeft kunnen komen. Een psycholoog zou hier misschien het antwoord op kunnen geven.
Persoonlijk zou ik liever een biografie zien van Jacoba Cornelia Jolles-Singels (l847-1901), de sprankelende, begaafde moeder van André Jong weduwe geworden (1888), was zij tot haar vroege dood een middelpunt van het artistieke/literaire leven in Amsterdam. Jonge kunstenaars zoals Jan Veth steunde zij met opdrachten tot bijvoorbeeld portretten. Literaire tijdschriften onder redactie van jonge vooruitstrevende schrijvers konden rekenen op haar voortdurende financiële steun. Zij moet een vrouw geweest zijn die in vele opzichten haar tijd ver vooruit was.