Een spoor van vernieling
Het Noord-Nederlandse kerkinterieur voor, tijdens en na de Beeldenstorm
Elisabeth den Hartog (Zeven Provinciën reeks nr. 39)
104 pp, € 15,-
isbn/issn: 978-90-8704-773-3
geïllustreerd

Een spoor van vernieling

(recensie: Tessa Nagel M.A.)

 Elizabeth den Hartog, Een spoor van vernieling. Het Noord-Nederlandse kerkinterieur voor, tijdens en na de Beeldenstorm, Hilversum, Verloren, 2019, Zeven Provinciën-reeks nr. 39, 104 pp, ISBN 978-90-8704-773-3, € 15,-.

Over de Beeldenstorm is al veel geschreven, maar kunsthistorica Elizabeth den Hartog onderzoekt in dit boek de materiële kant van de Beeldenstorm. Daar is tot nu toe weinig aandacht voor geweest. Den Hartog stelt de vraag welke impact de Beeldenstorm had op de katholieke kerkinterieurs in de Noordelijke Nederlanden. Hierbij richt ze zich op de redenen om beelden te breken, de gebruikte methoden en de keuzes die werden gemaakt: welke elementen mochten wel blijven en welke juist niet. Zij gebruikt als bronnen vooral kerkinventarissen en de werken die juist wél, kapot of niet, zijn overgebleven. Er zijn heftige verhalen bekend over de Beeldenstorm. Zo zei een Bossche non dat de beeldenstormers erger tekeer gingen dan Joden en Turken het hen zouden nadoen: wilde mensen waren het, razende honden van de duivel bezeten, briesende leeuwen (p.10). Toch moet men de Beeldenstorm niet overdrijven, de schade was lang niet overal zo groot.
 
In het eerste hoofdstuk wordt de katholieke eredienst uitgelicht. Hierbij wordt helder uitgelegd wat de protestantse problemen waren met bepaalde katholieke zaken. De katholieke beeldcultuur was één van deze problemen. Al in 1554 schreef de priester Anastasius Veluanus dat waar het gepredikte evangelie niet hielp, geen beeld zou baten; dat waar het evangelie werd beleden, beelden onnodig waren; dat waar het evangelie niet werd gepredikt, beelden als schadelijke afgoden moesten worden beschouwd en waar beelden afgoden waren, men er goed aan deed ze uit de kerken te verwijderen en te verbranden. Daarbij was het sowieso beter om geld uit te geven aan de ‘levende’ armen dan aan de ‘dode’ beelden (p.9). Een ander probleem was de wildgroei aan altaren, waarbij verschillende groepen of particulieren hun eigen altaar creëerden in de kerk. Hierop was veel kritiek omdat de kerk in den beginne, als ecclesia, de eenheid van de gelovigen moest verbeelden. Met al deze altaren ontstond een soort privatisering van het geloof. Ook op de reliekencultus was kritiek. Veluanus zei hierover: “van Paulus’ dode botten hebben we geen profijt, van Paulus’ brieven echter zeer veel” (p.21).
 
Het tweede hoofdstuk gaat over de beeldenstormers en hun motieven. De belangrijkste redenen om beelden te breken, waren het creëren van een eigen gebedsruimte (wanneer de katholieke versieringen weg waren, konden de protestanten de uitgeklede versie van de kerk voor hun eigen diensten gebruiken), het principiële probleem met afbeeldingen van God en het dwarszitten van de katholieken.
 
 In hoofdstuk drie wordt de Beeldenstorm zelf behandeld. Wat betreft de vernielingen van kerkinterieurs blijkt 1566 niet het hoogtepunt, maar we zien dat juist 1572 een kanteljaar is. In dat jaar begint de Opstand en zien we dat stadsbesturen en lokale machthebbers niet altijd pogingen meer doen om het katholicisme in de kerk terug te brengen ter wille van de politieke rust. In de gebieden die bij de Republiek gaan horen, komt vroeg of laat de gereformeerde preek. In Medemblik hangt bijvoorbeeld nog altijd op het koorhek de tekst: ’T misbruyck in Gods kerck allengskens ingecomen is hier wederom anno 1572 afgenomen (p.66).
 
Vanaf 1572 verdwenen al veel kloosters en kapellen. Veluanus vond al in 1564 dat er teveel kerken waren. Er waren niet meer kerken nodig dan voor prediking en bediening van doop en avondmaal. De overige waren vaak broeinesten van afgoderij en moesten daarom met de grond gelijk gemaakt worden. De stenen konden dan naar de armen of worden gebruikt voor het algemeen nut (p.67). Dit advies werd ter harte genomen, want er werd veel gesloopt. De oudheidkundige Buchelius merkte op dat de calvinisten nog barbaarser waren dan de Gothen (p.68).
 
Tenslotte wordt in hoofdstuk vier gekeken naar wat er nog wel over was en waarom juist deze zaken over waren. De meest gespaarde beelden waren de modernere stukken uit die tijd. De oudere beelden vond men in eerste instantie minder het beschermen waard, met name de anonieme stukken. Wat eind zestiende eeuw nog over was, kreeg een hoge zeldzaamheidswaarde en daarmee meer belangstelling van oudheidkundigen. Een mooi voorbeeld is de doopvont van Zutphen. De kerkmeesters wilden dit kunstwerk schenken aan stadhouder Frederik Hendrik, maar deze wees dit aanbod af met de woorden: wie die vont niet heeft bewonderd, heeft Zutphen niet gezien (p.82).
 
Een spoor van vernieling is een uitermate goed leesbaar en interessant boek over de Beeldenstorm en de effecten hiervan op de kerken van Noord-Nederland. Den Hartog weet heel goed uiteen te zetten wat de redenen en gevolgen zijn. Zoals gezegd, maakt ze daarbij met name gebruik van de overgebleven werken. Een extra plezierige bijkomstigheid voor de lezer is dat de tekst rijkelijk geïllustreerd is met prachtige foto’s van dit soort overgebleven werken.
 
Tessa Nagel MA tessanagel@gmail.com
 
Trefwoorden: Nederland, Reformatie, Opstand, Beeldenstorm, 16e eeuw, Kerkgeschiedenis, Kunstgeschiedenis.