Oranje driften
(recensie: Han C. Vrielink)
Laurien Hansma, Oranje driften. Orangisme in de Nederlandse politieke cultuur 1780-1813, (dissertatie), Hilversum, Uitgeverij Verloren, 2019, 237 pp., geïllustreerd, ISBN 978-90-8704-769-6, € 25,-
Ter verklaring voor de wat vreemde titel van deze dissertatie wijst de auteur er meerdere malen op, dat het orangisme een complex fenomeen is, maar vooral íets ongrijpbaars, iets irrationeels, een drift, een mythisch geloof waarin de Oranjes als de redders van het vaderland figureren. Ondanks die complexiteit heeft Hansma gepoogd het orangisme nader te duiden. Daarbij concentreerde zij zich, naar eigen zeggen, vooral op “de politieke ideeënvorming van de Oranjeaanhangers in deze periode, in de context waarin die ideeën tot stand kwamen” (p. 203).
De auteur slaagt er echter naar mijn mening niet geheel in om de lezer ervan te overtuigen dat het orangisme meer was dan een behoudende stroming, anti Verlichting en anti democratisering. Was het orangisme dan niet een oerconservatieve stroming, die alleen het behoud van de hiërarchische orde in staat en maatschappij voorstond? En die zich, zo gauw de mogelijkheid zich voordeed, ontpopte tot een virulent gewelddadige en reactionaire beweging, zoals bleek na de inval van de Pruisische troepen in 1787.
Hansma behandelt de periode 1787-1794 uitvoerig, vermeldt wel degelijk de plunderingen en vernielingen door de orangisten in 1787 en erkent dat het orangisme in de daaropvolgende jaren een “verplicht orangisme” (p. 60 e.v.) was. Daarbij was, aldus Hansma tevens van “enige vorm van zelfcensuur” (p. 89) geen sprake.
Dat is wel heel mild uitgedrukt. De orangisten gedroegen zich bij de inval van de Pruisische troepen bijzonder rancuneus. En na de Oranjefurie van 1787-1788 heerste er, door het bewind van de orangisten, in het Nederland van de jaren 1787-1795 “de gespannen stilte van de politiestaat” (zie: J.G. Kikkert, Gespannen stilte (1980), p.99).
De sterk wisselende politieke situaties in de turbulente periode 1780-1813 zijn helder beschreven, uiteraard met veel nadruk op het Huis van Oranje-Nassau.
Vrij uitvoerig passeren het stadhouderschap van Willem IV en van Willem V, de Patriottentijd, de Restauratie, De Bataafse Republiek, het Koninkrijk Holland, de Inlijving en het Koninkrijk der Nederlanden de revue.
Hansma heeft een indrukwekkende hoeveelheid pamfletten, politieke tijdschriften, brochures en boeken uit de periode 1780-1813 geraadpleegd, uiteraard vooral van orangistische auteurs.
Desondanks is de behandeling van de ontwikkeling van de politieke ideeën van de orangisten, de bedoelde hoofdmoot van deze studie, niet bepaald grensverleggend. Van veel ontwikkeling in de ideeënvorming is bij de orangisten geen sprake. Na de jaren van het verplichte orangisme, dus vanaf de Bataafse Republiek, pasten de orangistische schrijvers zich in hun staatkundige denken schoorvoetend aan de veranderde omstandigheden aan, aldus Hansma. Zo werd door sommigen het principe van de volkssoevereiniteit geaccepteerd. En zo accepteerde Gijsbert Karel van Hogendorp pas helemaal aan het eind van de behandelde periode het idee van een geschreven grondwet. Dat was het dan wel wat betreft “de politieke ideeënvorming van de Oranjeaanhangers in deze periode, in de context waarin die ideeën tot stand kwamen” (p. 203).
Aan het slot van het boek concludeert Hansma: “Dit onderzoek heeft laten zien dat orangisten in al hun diversiteit in elke woelige periode een, aan de omstandigheden van de tijd aangepast, eigen geluid lieten horen. Hiermee hebben zij mede vormgegeven aan de politieke cultuur van Nederland tussen 1780 en november 1813 en bijgedragen aan de grondslag van het bestel na 1813: een constitutionele monarchie” (p.209).
Bij die bewering kun je als lezer je vraagtekens zetten. Hansma toont weliswaar aan dat er van een eigen orangistisch geluid wel degelijk sprake was, maar dat geluid werd toch juist vaak contre coeur of helemaal niet ‘aan de tijd aangepast’? En was ook die constitutionele monarchie, gezien de inhoud van die constitutie, niet een erg schrale oogst?
Hoe dat ook zij, het orangisme is, ondanks deze dissertatie, voor mij iets irrationeels gebleven, een mythisch geloof, een drift. En tevens een bolwerk van conservatisme, dat aan de politieke cultuur van Nederland bar weinig in positieve zin heeft bijgedragen.
Han C. Vrielink
Trefwoorden: Nederland, 18e eeuw, 19e eeuw, Orangisme, Politieke cultuur
Trefwoorden: Nederland, achttiende eeuw, orangisme, Oranjefurie, Lodewijk Napoleon, Gijsbert Karel van Hogendorp.