Leven, werk en rebellie aan boord van Oost-Indiëvaarders (1595-1650)
Herman Ketting jr.
379 pp, € 30,-
isbn/issn: 90-5260-073-1

Leven, werk en rebellie aan boord van Oost-Indiëvaarders (1595-1650)

(recensie: Henk Looijesteijn)

De VOC mag zich in Nederland immer in een voortdurende publieke belangstelling verheugen, zeker toen vorig jaar werd herdacht dat de VOC vierhonderd jaar geleden werd opgericht. Het herdenkingsjaar leverde een stroom van VOC-gerelateerde boeken op. Een van de interessantere die dat jaar verschenen is een studie van de antropoloog en historicus Herman Ketting jr., die zijn beide disciplines verenigde in een antropologisch getint onderzoek naar een historische bevolkingsgroep, te weten het zeevarend personeel van de VOC in het eerste kwart van haar bestaan, van de Eerste Schipvaart in 1595 tot de periode rond 1650. Centraal staat de vraag of er sociale spanningen optraden aan boord van de VOC-schepen, en zo ja, wat daar dan de oorzaken van waren.

De zeevarenden van de VOC waren aanvankelijk voornamelijk Nederlandse zeelui, maar naarmate de zeventiende eeuw vorderde werd het aandeel van buitenlandse zeelieden steeds groter. Naarmate de tijd vorderde werd de VOC door een groter aanbod van ander werk in de Republiek als werkgever minder interessant voor Nederlanders. Ketting denkt dat deze verschuiving van Nederlands naar buitenlands zeevaartpersoneel nog een andere verschuiving tot gevolg had; van de 'middeleeuwse' Europese zeevaart, waar opvarenden eerder de compagnons van de schipper waren, naar de meer moderne arbeidsomstandigheden op de zeevaart, waarbij de zeevarenden zonder meer ondergeschikt waren aan de gezagvoerders. Dat zorgde uiteraard voor andere sociale verhoudingen en veroorzaakte wellicht sociale spanningen.

Ketting heeft zijn onderzoek zeer grondig aangepakt, en het resultaat is er dan ook naar: elk aspect van het leven van een zeeman in dienst van de VOC wordt besproken. In de opeenvolgende hoofdstukken behandelt Ketting steeds een aspect van het leven van zeevarenden: het aanmonsteren bij de VOC, de leefomgeving van de zeevarenden, hun werk, sociale omgang en vrije tijdsbesteding, hun cultuur, sociale spanningen, onderlinge gedragsregulering en tenslotte de strafrechtpleging. Ketting legt uit welke scheepstypen er gebruikt werden, verduidelijkt door tekeningen. Ook de geografische herkomst van de zeelui heeft Ketting uitgezocht en weergegeven in uitgebreide statistieken, die hij heeft samengesteld uit scheepssoldijboeken. De veranderingen in de geografische samenstelling, gemiddelde leeftijd en loonontwikkeling worden behandeld, onder meer in vergelijking met het leven op de wal. In het hoofdstuk over leefomgeving wordt ook de kleding beschreven, het interieur van het schip, zeeziekte, de organisatie van het werk, en de bedrijfsongevallen zoals verdrinking. Zo kon wie in zee viel vaak niet worden gered door de snelheid van het schip.

Interessant is ook de beschrijving van de maatschap, het vriendschapsverband tussen twee of meer 'maats' dat min of meer noodzakelijk was om te overleven. Aan de orde komen ook de magere boekenschat van de opvarenden, en de vrouwen die meegingen aan boord, en wier aanwezigheid soms voor moeilijkheden zorgde. Ketting zou natuurlijk geen rechtgeaarde antropoloog zijn als hij niet ook veel aandacht besteedde aan rituelen als de zeedoop, kennis van de zee, beroepsjargon, godsdienst, voortekenen en andere aspecten van het wereldbeeld van de VOC-zeeman.

Verder behandelt Ketting uitgebreid hoe conflicten ontstonden en werden opgelost. De sociale orde aan boord van een schip werd vaak gereguleerd door onderlinge roddel en achterklap, beledigingen of zelfs door zeemansversies van 'volksgerichten', waarbij de afwijkende persoon publiekelijk op zijn of haar nummer werd gezet. Eer was belangrijk, zo laat Ketting zien, en zeelui reageerden dan ook sterk heftig als die eer werd aangetast of in twijfel werd getrokken - en ze werden al helemaal link als het hun vrouw betrof. In 1641 voegde een gevangen genomen Portugese pater de admiraal Keesje Leendersz toe dat hij diens vrouw wel eens zou 'caresseren' als hij in Holland zou arriveren. De admiraal antwoordde daarop 'Pater, ik sal uw van dese last ontslaan', en beval de chirurgijn de pater te castreren. Helaas vertelt Ketting er niet bij of dat bevel ook daadwerkelijk ten uitvoer werd gebracht.

Veel van wat Ketting beschrijft, is ook al aangestipt door Roelof van Gelder in diens boeiende studie Oost-Indisch Avontuur. Duitsers in dienst van de VOC (Nijmegen 1997). Kettings studie is daarop een welkome aanvulling. Waar Van Gelder zich baseerde op egodocumenten van Duitstalige VOC-dienaren, heeft Ketting vooral geput uit de rijke, maar vaak nog weinig gebruikte VOC-archieven in Den Haag. Dat levert via de vele anekdotes uit de archieven - en niet de literatuur, waaruit de meeste voortkomen - een zeer levendig en daardoor zeer leesbaar boek op.

Belangrijk is ook dat deze anekdotes vaak individuele gevallen bevestigen van algemene opvattingen over VOC-zeevarenden. Zo haalt Ketting de onderkoopman Hendrick Jansz Craen aan, wiens voornaamste motief om aan te monsteren vooral de verhalen over de grote seksuele vrijheid in Azië waren, waar volgens hem meisjes van 10 à 11 jaar 'versodt op blancken luijden' waren. Tijdgenoten zullen vooral op dubieuze types als Craen hebben gedoeld als ze spraken over het promiscue gedrag van de Oostindiëgangers. Een andere gangbare theorie, dat er vrijwel geen doopsgezinde VOC-dienaren waren omdat zij geen wapens mochten hanteren, wordt ondersteund door de anekdote over de doopsgezinde schipper Carsten Harmensz, die tijdens een zeeslag tegen de Portugezen in 1639 zo in gewetensnood raakte, dat hij huilend ging zitten bidden en geen orders meer gaf, terwijl het schip daardoor binnen Portugese schootsafstand dreef. De koelbloedigheid van de hoogbootsman redde het schip. Schippers met gewetensconflicten omtrent geweld kon de VOC uiteraard niet gebruiken.

Ketting heeft diepgaand archief- en literatuuronderzoek verricht, en veel vergeleken met de buitenlandse literatuur over in het bijzonder Spaans-Portugese vloten. Al is het een en ander misschien niet geheel nieuw, Kettings boek is in ieder geval zeer uitputtend en uiterst nuttig voor iedereen die zich bezig houdt met de vroege geschiedenis van de VOC. Moest voordat dit boek werd geschreven informatie over het leven van VOC-zeevarenden uit verschillende studies verzameld worden, in Kettings boek staat het allemaal handig bij elkaar. De vele anekdotes maken het boek bijzonder lezenswaardig. Of wat Ketting in de archieven heeft gevonden ook in een antropologisch kader geïnterpreteerd kan worden, blijft de vraag. Ketting legt gebeurtenissen vaak uit aan de hand van antropologische theorievorming. Dat kan verhelderend zijn, maar voorzichtigheid blijft geboden. Antropologie is dikwijls sterk bekritiseerd door historici omdat de antropologen vaak de historische component van de door antropologen beschreven culturen verwaarloosden, of zelfs niet onderkenden dat een door hen beschreven cultuur al net zo historisch bepaald was als de westerse. Ik ben er niet van overtuigd dat een antropologische theorie zonder meer van toepassing is op individuele historische gevallen, want het is - ondanks al het diepgaand bronnenonderzoek - de vraag in hoeverre alle door Ketting gevonden gevallen representatief waren, of incidenten. Zo valt het aantal gevallen van seksuele overtredingen erg mee: betekent dat seksuele delicten vrij zeldzaam waren, of kwam slechts een klein deel daarvan aan de oppervlakte, en daarmee in de bronnen? Het maakt nogal wat uit of iets incidenteel voorkwam, of dat delicten op grote schaal werden verzwegen - een onderscheid dat des te treffender is omdat op een VOC-schip privacy zelfs voor de hoogst geplaatsten een vrijwel onbereikbare droom was.

Dat neemt niet weg dat de interdisciplinaire benadering van Ketting soms verhelderende inzichten kan bieden, mits men de beperkingen in het achterhoofd houdt van de antropologische theorie enerzijds en de historische bronnen anderzijds. De grote verdienste van Kettings boek is mijns inziens niet zozeer de antropologische theorievorming, maar het diepgaand historisch onderzoek dat erachter schuil gaat. Kettings boek wordt verlucht door fraaie, verhelderende tekeningen, gemaakt door zijn vader, een bekend scheepvaarthistoricus met kennis van zaken. De uitgave is verder zeer verzorgd. Een zeer handige bonus is de bijgeleverde boekenlegger waarop veel termen en functies van zeevarenden staan vermeld en verklaard worden. Mede daardoor maakt Ketting het leven van de VOC-zeeman inzichtelijk, helderder en beter dan oudere studies, waar vaak vooral de vergelijkende component met andere zeevarende culturen ontbreekt. Dat is zonder meer de kracht van Kettings studie. De vele anekdotes uit de archieven dragen veel bij aan de levendigheid van het boek en tillen het boven de middelmaat uit. Kortom, Kettings studie is gewoon een onmisbaar standaardwerk voor iedereen die zich bezig houdt met het leven aan boord van VOC-schepen.