Hoveniers van Oranje
Functie, werk en positie 1621-1732
Lenneke Berkhout (Adelsgeschiedenis XVIII)
471 pp, € 39,-
isbn/issn: 978-90-8704-835-8
geïllustreerd

Hoveniers van Oranje

(recensie: Drs. Martha Catania-Peters)

 Lenneke Berkhout, Hoveniers van Oranje. Functie, werk en positie 1621-1732 (Adelsgeschiedenis XVIII) (Hilversum: Verloren, 2020), 471 blz., geïllustreerd, ISBN 978-90-8704-835-8, € 39, -

 
Dit is een schoonen Hof, vol ongemeene [buitengewone] boomen,
Die hier in ons gewest uyt verre landen komen:
Oranje, Myrth, Cypres, Cytroenen en Granaet,
En al wat in een Tuyn geeft vruchten, of cieraet. (p.62)
 
Zo begint een gedicht uit 1668 van de advocaat voor het hof van Holland over de vernieuwde Buitenhoftuin te Den Haag. Voogd van de toekomstige stadhouder Willem III, Prinses-douairière Amalia van Solms, had de plannen voor de renovatie die werden uitgevoerd door hovenier Jan van der Groen, eigenhandig goedgekeurd in 1662 (hij was de schrijver van het boek Den Nederlandtsen Hovenier (1669)). Er waren ook grotten die wellicht toen zijn hersteld. Ja, de Oranjes, prinsen en prinsessen wegens hun piepkleine prinsdom Oranje in Frankrijk, hadden zowaar dynastieke aspiraties. De ambitie was om indruk te maken in de contreien van de hoge adel en internationaal te worden gezien als vorstenhuis. Tuinarchitectuur van de buitenplaatsen droeg bij aan dit streven. Zo wedijverde Willem III met zijn van politieke symboliek doortrokken tuineninrichting van Paleis het Loo, met de onovertroffen tuinen van het Paleis van Versailles van rivaal Louis XIV. Het kwam het groeiend aantal tuinen van het Huis van Oranje ten goede. In de loop van de jaren 1621-1732 zijn dat de tuinen van het Binnenhof en Huis in het Noordeinde te Den Haag, Valkenberg bij het Kasteel van Breda, Kasteel Buren, Huis Honselaarsdijk bij Naaldwijk, Huis ter Nieuburg bij Rijswijk, Huis ten Bosch bij Den Haag, Huis Dieren, Huis Soestdijk en Het Loo.
 
De veelal sierlijke en symmetrische, met parterres en buxushaagjes gevormde tuinen van de Oranjes, gevuld met beelden, fonteinen en grotten, waren dus het neusje van de zalm in de 17e-eeuwse tuinwereld van de Republiek. Kunsthistorisch behoorden ze tot de barokke tuinen, verwant aan de renaissancetuin, maar kunsthistorische stromingen zijn niet het onderwerp van de dissertatie van Lenneke Berghout. Zij vraagt zich af met cultuurhistorische blik hoe de tuiniers van deze tuinen hebben bijgedragen aan ontwerp, onderhoud en vernieuwing. De centrale vraag luidt hoe de functie, rol en maatschappelijke positie van de hoveniers van Oranje zich ontwikkelde in de 17e en vroege 18e eeuw, zie ook de titel van het boek. Berghout heeft zo’n 50 hoveniers gevonden in haar voornaamste bron, de archieven van de Nassause Domeinraad. Het gaat dan om de belangrijkste hovenier van een tuin, die andere tuiniers aanstuurde, onderhoud en inkoop inplande. Wie waren deze mannen en een enkele vrouw? In het begin van de studie worden deze hoveniers en hun tuinen, en zelfs fonteiniers en grottiers, aan ons voorgesteld met een korte levensbeschrijving. Verderop in het boek komen we ze dan weer tegen in verband met daar onderzochte deelvragen en onderwerpen. Het boek is dus ook wel een collectieve biografie of prosopografie te noemen.
 
De werkzaamheden van de hoveniers werden onder andere ingegeven door de diverse functies die de tuinen hadden. Zo waren het niet alleen siertuinen of lusthoven. De tuinen waren ook nuttig. Er was de openstelling voor publiek, maar vooral de leverantie aan hof en keuken van groente, fruit, kruiden en bloemen, was van belang. De zorg voor de moestuinen en boomgaarden, het zaaien, kweken en oogsten blijkt zelfs de voornaamste verantwoordelijkheid van de hoveniers te zijn geweest. Hier vond ook een aantal ‘horticulturele’ ontwikkelingen plaats. De oranjeboompjes, hoe te kweken en te snoeien, hoe te overwinteren in de oranjerieën die op de juiste manier gestookt moesten worden, het opkweken van andere uitheemse bomen en planten uit mediterrane en nog warmere streken, het was allemaal nieuwe kost in de 17e eeuw. Ook de ‘broeikonst’ in de ‘broeibakken’, de vroeg- en laatteelt, behoorde tot de innovaties, waar de hoveniers van de Oranjes volop aan meededen, maar wel nadat deze eerst elders waren uitgevonden.
 
Er wordt ook gekeken naar de opleiding van de hoveniers, hun achtergronden en maatschappelijke positie, de aanstellingsprocedures, de inkomens, internationale kennisuitwisseling, werkoverleg, en nog veel meer. Het wordt allemaal diep uitgespit, om in tuinjargon te blijven, en uitgebreid tot in het kleinste detail beschreven. Ook de echtgenotes, die wel meewerkten in de tuin en na het overlijden van hun man soms het werk een tijdje overnamen, komen aan bod.
 
De belangrijkste ontwikkeling die plaatsvond, was gelegen in de professionalisering van het beroep van hovenier. Dit evolueerde van meewerkend voorman naar directeur en opzichter, soms ook tot architect van een tuin. Een andere ontwikkeling vond plaats in de relatie tot de Oranjes. Maakte de hovenier eerst nog deel uit van de hofhuishouding, toen er meer tuinen kwamen, gingen de hoveniers ressorteren onder de Nassause Domeinraad, waardoor een zekere bureaucratisering en rationalisering plaatsvond. Ook het aantreden van Willem III bracht een dergelijke verandering teweeg. Onder hem werd alles zakelijker en ging het steeds meer om het talent van de hovenier en minder om de persoonlijke band. Opvallend is dat de stadhouderloze tijdperken financieel ongunstig uitpakten voor de Oranjes en dus ook voor de tuinen en het tuinpersoneel. De periodes van de Republiek mét stadhouder vormden dus een bloeitijd voor de siertuinen en de ‘broeibakken’.
 
De tuinen zijn op een bepaalde manier ahistorisch, in ieder geval de planten, voor zover niet onderworpen aan modieus snoeiwerk. De materie doet mij soms denken aan de tijdsindeling van historicus Fernand Braudel. Deze maakte een onderscheid in korte, middellange en lange termijn. De Oranjes lijken de korte termijn te representeren, met hun politieke ambities, stadhouderloze tijdperken en oorlogen met sporadisch soldaten die door de tuinen banjerden. De tuinlieden en hun werkzaamheden maken deel uit van de middellange termijn, de sociaaleconomische geschiedenis. En de tuinen, in ieder geval de planten, bomen en dieren, vormen de lange termijn. Ze staan buiten de geschiedenis in een voor het oog nauwelijks veranderend biologisch klimatologisch universum.
 
Tot slot: de dissertatie heeft een origineel onderwerp, met dan weer tamelijk voor de hand liggende vraagstellingen, waarop geen heel verbazingwekkende conclusies volgen. Vanwege de rustige tuinwereld ligt een en ander wel in de lijn der verwachting, maar dat is gemakkelijk gezegd nadat alles is geformuleerd en onder woorden gebracht. Het onderzoek dat is verricht, is veelomvattend geweest en heeft een boek opgeleverd dat afgezien van de vele tabellen van de hoveniers en hun tuinen, vooral beschrijft; zie bijvoorbeeld het concluderende hoofdstuk 10 ‘Voor het voetlicht’ (pp.397-412), waarin de hoveniers op het podium worden gehesen. Het boek onthult een wereld die je meestal in de geschiedschrijving van de Gouden Eeuw of de Tachtigjarige oorlog en ’s lands bestuur met de stadhouders, niet tegenkomt. En dat zit hem dan in de merkwaardig gedeelde geschiedenis van de ambitieuze adellijke Oranjes, de gestileerde stille plantenwereld van de tuinen en hun bekwame hoveniers. In die zin is het boek een eye opener.
 
Er is geen archieflijst. Dat is vreemd in een boek dat ook de weergave van een archiefonderzoek is. De geraadpleegde archieven zijn echter te achterhalen in het notenapparaat onderaan de bladzijden en dat is wel weer handig. Achterin zijn onder meer zeven bijlagen, een bibliografie, een register van persoons- en zaaknamen en een Summary opgenomen. De contemporaine afbeeldingen van de tuinen, waarvan een aantal door vogelvluchtperspectief plattegronden vormen, zijn onmisbaar om je een idee te vormen van de tuinen waar het hier om gaat. Deze tuinen bestaan nu niet meer in deze vorm. Ze overleefde de mode van de landschapsparken in de 19e eeuw niet. Alleen voor Paleis het Loo heeft men getracht de oude barokke tuinen te herstellen. En daar is het fenomeen dus nog in gerestaureerde oude luister te bewonderen, met dank aan de hoveniers van toen en nu.
 
Drs Martha Catania-Peters,  marthacatania@gmail.com
 
Trefwoorden: Nederland, 17e eeuw, 18e eeuw, hoveniers, tuingeschiedenis, Barok, Huis van Oranje, adel, cultuurgeschiedenis, sociale geschiedenis, prosopografie, buitenplaatsen.