Lieuwe van Aitzema (1600-1669), diplomaat en geschiedschrijver, heeft niet zo'n beste pers gehad. Hij is beschuldigd van niets minder dan hoogverraad door niemand minder dan Fruin, en sindsdien is de reputatie van Aitzema bezoedeld gebleven. Ten onrechte, zo laat Gees van der Plaat zien in haar interessante proefschrift gewijd aan Aitzema's opstelling in het politieke debat van zijn tijd. Want al laat ze zich niet uit over Aitzema's vermeende verraad - dat is een ander onderwerp dan waar haar belangstelling naar uitgaat - ze toont overtuigend aan dat Aitzema vooral veel weerstand opriep omdat hij een totaal ander beeld had van waar het om ging in de wereld dan veel van zijn tijdgenoten en latere historici. Om te beginnen lijkt Aitzema beinvloed door Machiavelli, wat ook al wenkbrauwen doet fronsen bij meer idealistisch ingestelde personen. Al noemt hij Machiavelli's naam zelf maar een keer in zijn omvangrijke werken, hij geeft herhaaldelijk blijk van machiavellistische - ik zou bijna zeggen realistische - denkbeelden. 'Als men voordeel treckt uyt de vroomicheyt, dan is men vroom' stelt hij herhaaldelijk, en de Tachtigjarige Oorlog ziet hij vooral als een 'inlantsche oorloghe' oftewel een burgeroorlog, een visie waarin moderne historici van met name de eerdere fasen van de Tachtigjarige Oorlog zich wel kunnen vinden, als ze het er al niet mee eens zijn. Aitzema wist waar hij het over had, want zijn grootouders hadden met zijn zes weken oude vader moeten vluchten voor het oorlogsgeweld, en verloren alles wat ze bezaten na de slag bij Jemgum in 1568. Aitzema was dan ook behoorlijk kritisch over de verrichtingen van beide oorlogvoerende partijen.
Aitzema's houding tegenover religie was dusdanig ambivalent dat men wel heeft gedacht dat hij katholiek was of werd, maar ook al laat Aitzema zich regelmatig in niet ongunstige zin uit over de katholieke kerk - die had tenminste een hoofd dat potentieel gevaarlijke scheuringen de kop in kon drukken - meer dan dat valt niet te bewijzen. Toen in 1656 geruchten de kop opstaken dat hij katholiek zou zijn geworden, deed hij niets om dat idee te ontkrachten, maar elders schreef hij dat hij vond dat men lid diende te zijn van de publieke kerk. Hij keurde de predestinatieleer van de Nederlandse publieke kerk echter af, en mogelijk waren er inderdaad geestelijken van verschillende denominaties aanwezig bij zijn sterfbed. In elk geval was hij gevrijwaard van het meer gebruikelijke religieuze vijanddenken, en sprak hij een voorkeur uit voor een alomvattende kerk - zoals die vroeger, voor de Reformatie, had bestaan.
Aitzema was dan ook niet gecharmeerd van het religieuze kader waarin veel van zijn tijdgenoten de Tachtigjarige Oorlog trachtten te plaatsen. Integendeel, hij vervatte de Tachtigjarige Oorlog in machtspolitieke termen, en beschouwde het religieuze conflict als de lont voor een in wezen politiek conflict tussen machthebbers en onderdanen. Willem van Oranje was bij hem dan ook geen knight in shining armour, maar een machtspoliticus. Nadat de Spanjaarden waren verdreven, werden zijn opvolgers geconfronteerd met tegenstanders die op hun beurt de machthebbers uitdaagden. De politieke crises van 1618 en 1650 interpreteerde hij dan ook als voortzettingen van de aloude tegenstelling tussen vorst en staten. En zo zou dat weer tot een politieke crisis aanleiding geven, zo voorspelde Aitzema - terecht zoals in 1672 zou blijken. Aitzema schetste overigens een veel genuanceerder beeld van het eeuwige conflict tussen stadhouders en staten dan veel moderne historici. Hoewel staatsgezind, zoals hij beweerde, was hij over het algemeen positief over de rol van de stadhouder. Of een republiek als Nederland een betere staatsvorm kende dan een monarchie, leek hem geen uitgemaakte zaak. Liever besprak hij in zijn werken verschillende standpunten, zonder er uitdrukkelijk zelf een in te nemen.
Veel tijdgenoten waren allesbehalve gecharmeerd van Aitzema's machtspolitieke voorstelling van zaken. Aitzema liet in zijn werken altijd beide zijden in een conflict aan het woord, hetgeen dikwijls tot problemen leidde. Een van zijn boeken werd zelfs eventjes verboden, maar werd er alleen maar zo populair van dat het werd vertaald en bovendien meerdere oplagen haalde, zo constateerde Aitzema vermaakt in een latere druk.
Ook in de negentiende eeuw wisten historici niet zo goed wat ze aan moesten met Aitzema, die niet erg paste in hun nationalistische concept van de Nederlandse geschiedenis. Het gevolg was een beschadigde reputatie van Aitzema.
Gees van der Plaat laat zien wat er omging in het hoofd van een zeventiende-eeuwer die verrassend modern was in zijn opvattingen en bovendien door de staatsretoriek heen keek. Zo aarzelde hij niet te beschrijven hoe de vrede die een einde maakte aan de voor de Republiek desastreus verlopen Eerste Engelse Oorlog, door Den Haag als een politiek succes werd verkocht. Zijn genuanceerde opvattingen zijn ten onrechte uit het zicht van de Nederlandse geschiedschrijving gebleven vanwege de slechte naam die hij kreeg. Van der Plaat komt de eer toe Aitzema zijn plaats te hebben teruggegeven als kritisch en scherpzinnig waarnemer van de ontwikkelingen in zijn wereld.
Tenslotte een kleine kritische aanmerking op de verder zeer vlot leesbare tekst: het is jammer dat de auteur veel in herhaling valt, met als uitzonderlijk voorbeeld wel de zin "Hij wilde noch door Holland, noch door Engeland opgeslokt worden", die voorkomt op blz. 104 en woordelijk herhaald wordt op blz. 105.