De kolonie op drift
De representatie en constructie van koloniale identiteit in fictie over de zeereizen tussen Nederland en Nederlands-Indië (1850 - 1940)
Coen van 't Veer
319 pp, € 29,-
isbn/issn: 978-90-8704-825-9
geïllustreerd, deels in kleur

De kolonie op drift

(recensie: Paul Hendriks)

 Coen van ’t Veer, De kolonie op drift. De representatie en constructie van koloniale identiteit in fictie over de zeereis tussen Nederland en Nederlands-Indië (1850-1940)(Hilversum, Verloren, 2020), proefschrift, geïllustreerd in zwart-wit en kleur, 319 pagina’s,  ISBN 978-90-8704-825-9, € 29,-

 
In dit proefschrift pakt de auteur een thema bij de kop waar hij al bijna drie decennia geleden mee bezig was, namelijk, de zeereis van Nederland naar Nederlands-Indië in fictie. Het doel van De kolonie op drift is te onderzoeken hoe de representatie van de koloniale identiteit eruitziet en hoe de constructie van de koloniale identiteit tot stand komt in fictionele teksten over de overtocht per schip van Europa naar Indië en vice versa, in de periode 1850-1940. Dat is een uitdaging, waarvan de auteur zich ook bewust is.
De schrijver Simon Vestdijk sprak zich bij gelegenheid uit over historische romans en over geschiedschrijving versus fictie, zoals bij zijn benoeming tot buitengewoon hoogleraar in Groningen. Hij stipte daarbij onder andere aan dat dichterlijke vrijheid het nog lastiger maakte om de lezer te laten zien hoe het eigenlijk geweest was. De historicus zal pogen het door Ranke geformuleerde ideaal "Wie es eigentlich gewesen" te benaderen door zo feitelijk mogelijk te beschrijven, maar hoe feitelijk dat is, hangt sterk af van (de betrouwbaarheid van) zijn bronnen. De romanschrijver zal in de huid van historische of fictieve personen kruipen om de lezer te laten ervaren wat deze personen dachten en deden. Daarbij zijn zowel historici als romanciers kinderen van hun tijd en zullen dus onvermijdelijk ethische normen, stand van historisch discours of eigen opvattingen meenemen in de wijze waarop zij hun werkstuk vormgeven.   
Dit gezegd hebbende, is het de moeite waard om te zien wat Van ’t Veer gevonden heeft in romans met betrekking tot koloniale identiteit in deze periode en ook hoe zich dat verhoudt tot wat uit ander historisch materiaal bekend is over deze periode. Wat duidelijk wordt, is dat wat naar voren komt uit de bestudeerde romans grotendeels bevestigt wat al bekend was, zoals dat de ideale koloniale identiteit veranderde na 1895 als gevolg van een westers beschavingsideaal. Wat ook duidelijk wordt, is dat met die verandering de koloniale samenleving steeds racistischer wordt. Er ontstaat een scheidslijn op basis van kleur waardoor ook de Indo gemeenschap in twee groepen uiteen valt. Hoe witter, hoe westerser en vice versa.
Van ’t Veer hanteert criteria voor de selectie en afbakening van de periode. Jeugdliteratuur, zoals het beroemde Scheepsjongens van Bontekoe van Johan Fabricius, valt er buiten. Het moet om literatuur voor volwassenen gaan. De keuze voor het jaartal 1850 als startpunt, al had de Staat der Nederlanden al eerder de kolonie overgenomen van de VOC, wordt ingegeven door de eerste verhalen en romans die rond deze tijd verschenen. In 1853 was dat het verhaal Trouwen met den handschoen van Suzanna Maria Boëseken en in 1860 Max Havelaar van Multatuli  
Het thema van trouwen met de handschoen speelde in de eerste periode en daarbij gold dat er weinig westerse vrouwen in Indië waren en dat een huwelijk met een Europese vrouw, die wellicht later zelf de overtocht maakte, een status symbolische waarde had. Het hebben van lokale vrouwen, al dan niet buiten het huwelijk, werd voor 1895 geaccepteerd. Eind 19e eeuw kwamen steeds meer westerse vrouwen naar Indië en vaak reisden die zelfs met hun echtgenoot, niet zelden een militair, mee.
De verschijning van de Max Havelaar kan gezien worden als een start van het ethisch debat en de overgang naar een verheffings- en beschavingsideaal. Van ’t Veer geeft ook aan dat de genderverhoudingen de geest van de tijd weerspiegelden en dat kleurlingen net als vrouwen, arbeiders en Joden hun plaats moesten kennen ten opzichte van de blanke mannen uit hogere standen. Emancipatie van diverse sociologische groepen in Nederland liep parallel met ontwikkelingen in de kolonie. Het debat over de afschaffing van de slavernij, de arbeidersbeweging en de eerste feministische golf liep gelijk op met het beschavingsideaal in Indië.
Dankzij het gekozen onderwerp wordt ook voor de lezer duidelijk dat er een geografische scheidslijn lag tussen West, Europa, en de Oost en die scheidslijn liep via het Suezkanaal naar de Evenaar. Aan de Noordkant van deze scheidslijn gedroeg men zich aan boord naar de heersende Europese normen en eenmaal het Suezkanaal gepasseerd, leerde men van oudgedienden hoe men zich het best kon handhaven in de Indische werkelijkheid. Dit veranderde overigens geleidelijk naarmate het beschavingsideaal (en de apartheidsgedachte die daarbij naar voren kwam) sterker werd. In deze periode kwamen steeds meer westerse vrouwen en hoger opgeleide Westerlingen naar de Oost, waardoor er minder tussen sociologische groepen gemengd werd.
Hoezeer de onderzochte auteurs kinderen van hun tijd waren, wordt duidelijk wanneer blijkt dat zelfs zij die zich ervan bewust waren in een koloniale samenleving vol onrecht te leven, zoals Du Perron bijvoorbeeld, niet ontkwamen aan het onbewust westers superioriteitsgevoel. De verhoudingen zoals ze geacht werden te zijn, volgens het koloniaal discours, waren bepalend en dwingend. Kritiek ging dan ook doorgaans niet verder dan aangeven dat iemand onrechtvaardig behandeld werd binnen de vastgestelde kaders.
Een onderwerp dat ook aangestipt wordt, is dat van de zogeheten ‘presentkaasjes’; mislukte zonen uit hogere families. Deze werden voor enige tijd naar de koloniën gezonden in de hoop dat ze daar zouden verbeteren of slagen. Ze waren in ieder geval even uit het zicht. Eduard Douwes Dekker (Multatuli) is daar zelf een voorbeeld van. Hij reisde met zijn vader naar de oost. Overigens misdroegen de presentkaasjes zich geregeld, zowel tijdens overtochten als ter plaatse, waardoor het respect voor de zogenaamd superieure blanke overheersers een fikse deuk opliep.
Het is jammer, zoals Van ’t Veer zelf ook aangeeft, dat de bronnen die hij voor zijn proefschrift onderzocht, zijnde romans uit de periode 1850 -1940, allen, zonder uitzondering geschreven zijn door blanke westerlingen; een enkeling weliswaar door een vrouw, waarbij het hier pikant genoeg ging om een joodse vrouw, te weten Carry van Bruggen, die zich vanuit haar eigen ervaring bewust was van antisemitisme en uitsluiting. Er zijn uit deze periode echter geen geschriften van Indonesiërs, waardoor het beeld noodzakelijkerwijs eenzijdig is. Helaas voegt zich dat bij de beperkte betrouwbaarheid van romans als historische bron. Dit neemt echter niet weg dat het een interessant onderwerp van studie is, omdat het vergruisde beeld hiermee een stukje meer compleet wordt.
              Van het Veer beschrijft een samenleving in verandering door de ogen van romanciers. De titel zegt eigenlijk alles.
 
Drs. Paul Hendriks
Meesterpaul@gmail.com
 
Trefwoorden: Nederland, 19e eeuw, 20e eeuw, Nederlands-Indië, literatuurgeschiedenis, koloniale verhoudingen, emancipatie