In kringen van kanunniken
Munsters en kapittels in het bisdom Utrecht 695-1227
Kaj van Vliet
502 pp, € 44.95
isbn/issn: 90-5730-229-2

In kringen van kanunniken

(recensie: Arjan Uittenbroek)

Het begrip kanunnik kennen de meeste Nederlanders alleen vanwege de uitzonderlijke spelling ervan. Na de Reformatie was er van de kapittels, adviesraden van een kathedraal, weinig meer over. De aartsluie en moddervette kanunniken kregen hun verdiende loon, zo zei men, en daarmee was er een einde gekomen aan een heel oud instituut binnen de katholieke kerk.

De definitie van kanunnik - een geestelijke die verbonden is aan een kapittel - behoeft na het lezen van Van Vliets omvangrijke studie heel wat nuancering. De eerste kanunniken liepen reeds in de vroegchristelijke tijd rond, ver voordat er überhaupt kapittels bestínden. Er was in de kerk al vroeg de behoefte om christelijke leefgemeenschappen te stichten. Monniken deden dit om zich van de wereld af te keren, kanunniken richten zich daarbij juist op de wereld.

Tijdens het Concilie van Aken in 816 werd in het Karolingische rijk in alle bisdommen de zogenaamde Akense Regel ingevoerd, een stelsel van leefregels voor gemeenschappen van kanunniken. Deze regel was de tegenhanger van de al bestaande Benedictijnse regel voor monniken. In de elfde eeuw was er veel kritiek te horen op de Akense regel met name over het recht van kanunniken op eigen bezit. Er kwam een nieuwe, strengere regel. Sommige gemeenschappen gingen hiertoe over en werden aangeduid als reguliere kapittels. De meeste bleven echter de oude Akense Regel volgen, die minder streng was. Deze werden aangeduid als seculiere kapittels.

Het eerste hoofdstuk van het boek gaat over het ontstaan van de kapittels. Pas daarna richt de schrijver, Kaj van Vliet, zich op zijn onderzoeksgebied, het bisdom Utrecht. De vijf hoofdstukken daarna zijn gewijd aan de ontwikkeling van gemeenschappen in het hele bisdom.

De begin- en einddata die het onderwerp afbakenen zeggen veel over de strekking van deze studie. Het jaar 695 is gekozen omdat dat het jaar was waarin de Angelsaks Willibrord tot aartsbisschop van de Friezen werd gewijd en hij Utrecht als residentie koos. Het eindpunt markeert het moment dat bisschop Otto van Lippe zijn functie neerlegde. Dat beide data gerelateerd zijn aan politieke gebeurtenissen als de kroning van een bisschop kenschetst Van Vliets studie als sterk politiek en juridisch georiënteerd. De chronologische opzet van het boek leent zich hier ook uitstekend voor. Wie een boek zoekt over het gemeenschapsleven binnen de vroegchristelijke kerk komt bedrogen uit. Wie daarentegen een politiek en juridisch overzicht wil, vindt een schat aan informatie.

Met zijn promotiestudie heeft Kaj van Vliet een stuk noeste ambachtelijkheid gewrocht. Het is een beetje jammer dat het boek zich moeilijk laat lezen door niet-ingewijden in de geheimen van de mediëvistiek. Hier en daar gebruikt Van Vliet onvertaald Latijn. Hij vertaalt niet, maar parafraseert zijn bronnen, wat de tekst onduidelijk maakt voor lezers die niet klassiek geschoold zijn. Een kort voorbeeld:

'[de bisschop] die hem had verzekerd dat deze kerk middels een traditio antiqua aan de Utrechtse zetelkerk was toegewezen en dat deze al tweehonderd jaar lang had gediend ad usus stipendiarios canonicorum Traiectensium'

Dit soort gemengd taalgebruik verdient zeker geen schoonheidsprijs en verduidelijkt de zaak zeker niet. Hierdoor is In kringen van kanunniken weliswaar een zeer degelijk handboek over de ontwikkeling van het kapittelwezen, maar minder geschikt voor leken. Het vraagt zeker wat basiskennis, niet alleen van het Latijn, maar ook van de kerkelijke instellingen van de Middeleeuwen.