Land, water en bewoning
Waterstaats- en nederzettingsgeschiedenis in de Zeeuwse en Hollandse delta in de Middeleeuwen. Keuze uit de verspreide opstellen bezorgd door Bas van Bavel, Gerrit van Herwijnen en Kees Verkerk
Peter A. Henderikx
351 pp, € 27
isbn/issn: 90-6550-656-x

Land, water en bewoning

(recensie: Arjan Uittenbroek)

Het aangezicht van het huidige Nederland verandert in de periode tussen 1000 en 1400 ingrijpend. Door de ingebruikname van nieuwe, tot dan toe leegstaande gebieden, groeit de bevolking enorm. Dit heeft grote gevolgen: nieuwe dorpen en steden ontstaan, nieuwe gebieden worden gekoloniseerd. Henderikx is vooral in deze tijd en in deze ontwikkeling geïnteresseerd. Voor de periode tot de elfde eeuw is het echter moeilijk iets te vinden in de schriftelijk bronnen. Juist dan is het noodzakelijk andere bronnen aan te boren. Henderikx probeert dit te onderzoeken op iedere manier die hem openstaat. Dat maakt zijn studies zo interessant: ze zijn een combinatie van mediëvistiek, archeologie, naamkunde en bodemkunde.

Land, water en bewoning bevat de meest interessante studies van Peter Henderikx. De artikelen zijn voordien in verscheidene geschriften gepubliceerd tussen 1977 en 2001. De bundel valt uiteen in drie thematische delen.

Het eerste deel, dat gaat over ontginnings- en nederzettingsgeschiedenis, bestaat uit vijf artikelen over ontginningen langs de grote rivieren en over de stedelijke ontwikkeling in Zeeland. Het tweede deel, over waterstaatsgeschiedenis, beschrijft de vorming van bovenlokale instituten als dijkgraafschappen en hoogheemraadschappen in de strijd tegen het water. Het laatste deel bevat drie artikelen over oorkondenleer, waarin Henderikx twee voor de nederzettingsgeschiedenis belangrijke oorkonden en een oorkondenverzameling (cartularium) nader bespreekt.

In veel artikelen staat de vraag centraal op welke manier de kolonisten op het nieuwe land omgingen met de problemen die dat land opleverde. Nederland bestond in de vroege Middeleeuwen vooral uit onontgonnen veenkussens. De manier om deze uitgestrekte gebieden geschikt te maken voor bewerking, of zelfs voor bewoning, was ontwatering. Door het graven van een sloot naar een rivier wordt het land beter te bewerken. Vervolgens moet je er ook voor zorgen dat het water niet meer terugstroomt: je bouwt een dijk. Eerst alleen langs de rivier, maar later ook langs de zijkant en de achterkant van het kavel, zodat er geen water vanuit de omringende veengebieden weer het land instroomt.

Met het ontwateren van het land was een nieuw probleem geboren: het hooggelegen veen ging zakken door het verlies van water, maar ook door de voortzetting van het rottingsproces. Veen bestaat uit nog niet geheel ontbonden plantenresten. Als het door ontwatering opnieuw in aanraking komt met lucht, verdwijnt een deel ervan als sneeuw voor de zon. Dit proces van het deels verdwijnen en het samenpersen van het veen heet inklinking. Door inklinking kreeg men vanaf de late elfde eeuw in veel ontginningsgebieden last van wateroverlast.

Deze kwam van twee kanten: enerzijds was er een steeds nijpender probleem met de ontwatering. Het wordt lastig je land te ontwateren wanneer de rivier achter de dijk hoger ligt dan het land. Grootse ontwateringskanalen, wateringen of weteringen, werden hiervoor door het land gegraven. Later werden tijdelijke spaarbekkens in het binnendijkse land gemaakt - zogenaamde boezems, die dan tijdens laag water konden uitwateren. Vanaf de veertiende eeuw bestaan er verwijzingen naar molens als middel om water omhoog te pompen.

Anderzijds was er een probleem met de dreiging van overstroming. Naarmate het land door inklinking lager kwam te liggen, zelfs lager dan de rivieren of de zee, werd ook dit probleem groter. De kleine dijkjes die per gebied langs de rivier of de zee aangelegd waren, werden aaneengesloten tot een lange grote dijk die het hele gebied omsloot. Dammen om rivieren af te sluiten, werden vanaf ca. 1270 aangelegd. De dammen maakten het mogelijk de dijk economischer en veiliger aan te leggen: hij kon gewoon doorlopen. Een sluis zorgde voor de doorstroming van de rivier.

De grootte van de werken die nodig waren voor een goede afwatering en blijvend droog land vroeg om een steeds groter wordende organisatie. Voor de afwatering leidde dat tot de stichting van hoogheemraadschappen, voor de bouw van dijken en dammen tot de stichting van dijkgraafschappen. Henderikx beschrijft de vorming en ontwikkeling van deze instituten. Vergelijking van de diverse artikelen hierover levert ook een beeld op van de regionale verschillen in deze ontwikkeling.

De bundel is gemaakt naar aanleiding van het afscheid van Henderikx als professor in de nederzettingsgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Er is gepoogd een overzicht te geven van zijn levenswerk. Uit een nadere beschouwing van het notenapparaat blijkt dat er weinig of geen Franse literatuur is gebruikt. Ik heb mij tijdens het lezen herhaaldelijk afgevraagd hoe dat komt, maar kom niet veel verder dan een veronderstelling dat de auteur in zijn vakgebied voornamelijk op Duitsland is geörienteerd. In de mediëvistiek is de Duitse traditie (lokale detailstudies, oorkondenleer) een heel andere dan de Franse (grotere gebieden, verder van de bron).

Land, water en bewoning is door zo'n opzet een heel afwisselend boek. Het geeft een goed beeld van de interessen van de auteur. De toegankelijkheid van de artikelen wisselt erg, afhankelijk van het doel waarvoor ze in eerste instantie geschreven zijn. Veel artikelen zijn voor een breder publiek, maar helaas zijn sommige ook erg specialistisch. Vooral het laatste deel over diplomatiek heeft daaronder te lijden. Het is daardoor alleen interessant voor mediëvisten. Als inleidend werk in de nederzettingsgeschiedenis scoort het werk niet hoog, maar dat is ook niet wat je mag verwachten van een bundel specialistische artikelen.