Met de derde verbeterde en geactualiseerde druk van De Verenigde Staten in de twintigste eeuw heeft media-manusje-van-alles Maarten van Rossem het project afgesloten dat hij in 1984 is begonnen. De vorig jaar verschenen editie behandelt de gehele voorgaande eeuw, iets dat in de vorige drukken uit respectievelijk 1984 en 1991 logischerwijs nog niet mogelijk was. Hoezeer de actualiteit in het boek is verwerkt blijkt uit een bespreking van de 'Too close to call'-controverse omtrent de presidentsverkiezingen van November 2000 en uit een korte verwijzing naar de gebeurtenissen van 11 september.
Hoewel het boek chronologisch en inhoudelijk een duidelijke structuur heeft, kan het de kwalificatie van handboek, zoals dat op de achterflap wordt gebruikt, niet waarmaken. Of de lezer daar erg verdrietig om moet zijn is de vraag. Van Rossem stoort zich niet aan de voorwaarde van een neutrale, objectiverende manier van formuleren die meestal voor het schrijven van handboeken gehanteerd wordt. Hierdoor is zijn boek prettig leesbaar. Bovendien schuwt van Rossem de anekdote niet, een beproeft stijlmiddel om de aandacht van de lezer vast te houden.
De thematische lijn die Van Rossem in zijn boek uitzet is die van de geschiedenis van een land dat gekarakteriseerd wordt door een veelheid aan dichotomieën. De tegenstellingen tussen Democraten en Republikeinen, tussen de grote stad en het platteland, tussen interventionalisme en isolationisme, tussen Noord en Zuid en, niet te vergeten, tussen blank en zwart bepaalden gedurende de gehele twintigste eeuw grotendeels de politieke agenda. Hieraan koppelt de auteur de ambivalente houding van Amerikanen wat betreft de rol van de overheid in het economische en sociale leven.
Deze mix wordt verder nog aangevuld met typisch Amerikaanse cultuur-ideologische noties als de New Frontier - het idee dat het de Amerikaan steeds op zoek is naar nieuwe grenzen om te bedwingen - en het Manifest Destiny - de opvatting dat de Amerikaanse natie een speciale, door God gegeven taak zou hebben te verrichten in de wereldgeschiedenis. Dit geheel wordt tenslotte overgoten met een flinke dikke saus pragmatisme. Het resultaat van deze cocktail is een samenleving die, vanuit een Europees perspectief, niet altijd even begrijpelijk is.
Hiermee is tevens de insteek van Van Rossem gegeven. Hij houdt weliswaar een bewonderenswaardige afstand tot zijn studieobject, maar dat komt vooral tot uitdrukking in zijn ironische beschrijvingen. Van Rossem doet meestal weinig moeite zich werkelijk te verplaatsen in de historische of sociaal-culturele context die ten grondslag ligt aan het handelen en denken van belangrijke personages.
De ironiserende afstand die Van Rossem neemt stelt hem weliswaar in staat snedige oordelen te geven, maar gaat voorbij aan enkele historiografische basisprincipes. Het is in de plaats nogal gemakkelijk om achteraf de overwegingen en twijfels van historische actoren- of de afwezigheid daarvan - te ridiculiseren. Van Rossem heeft het wel erg vaak over 'tragikomische' situaties en malle politici die rare dingen denken of doen. Aanvankelijk hebben dit soort oordelen nog wel een zekere amusementswaarde, maar na verloop van tijd werkt het storend. Van Rossem er heeft duidelijk plezier in met een kanon op een mug te schieten, terwijl het beter aan de lezer kan overlaten een mening te vormen. Zijn eigen opvattingen, die hij gezien hun veelvuldige aanwezigheid blijkbaar de moeite waard vindt, kan hij vast op een meer subtiele manier aan de man brengen.
Dat de auteur zijn lezers niet helemaal serieus neemt is jammer, maar niet onoverkomelijk. Een ernstiger tekortkoming van Van Rossems ironiserende geschiedschrijving is dat hij daarmee een onvoldoende oog heeft voor het feit dat de schijnbare absurditeit van het handelen van historische actoren, niets afdoen aan de realiteitswaarde die die daden voor de persoon in kwestie en zijn omgeving hebben. Zeker in het geval van de geschiedenis van de Verenigde Staten, waarbij de persoon in kwestie bijvoorbeeld de president is wiens omgeving zich uitstrekt van Chili tot Vietnam, hebben absurditeiten in Washington begaan uiterst realistische gevolgen gehad.
Geschiedschrijving speelt zich altijd af tussen de polairiteiten van de gemakkelijke retrospectieve verontwaardiging en de totale relativering op basis van vereenzelviging met een tijdgeest of historisch personage - de beruchte 'historische sensatie'. Van Rossems ironie neigt naar het eerste, hoewel hij niet de fout maakt van de politicus die zijn eigen standpunt ten koste van de historisch nuance onder het voetlicht wil brengen. Het is in zekere zin de redding van het boek dat Van Rossem intellectueel onafhankelijjk is. Daardoor kan hij vanuit een archimedisch standpunt oordelen over het 'prutswerk' van zijn onderzoeksobjecten.
Zoals gezegd tonen de onmiskenbare voordelen van deze methodologie zich in de leesbaarheid van het boek, maar ook bijvoorbeeld in Van Rossems gedepolitiseerde kijk op de regeerperiode van Clinton. Als president acht de auteur hem geen groot succes, als politicus des te meer. Clintons impeachment wordt beschreven voor wat het is: een doorzichtige poging van conservatieve Republikeinen om de gehate 'liberal' electoraal te beschadigen en hem aan te doen wat Nixon in de jaren zeventig was overkomen.
Van Rossem verwijst in het boek heel wat mythen naar de prullenbak die door veel Amerikanen nog steeds gekoesterd worden. Hij doet dit op en manier die waarschijnlijk alleen door een niet-Amerikaan kan worden gedaan. Van Rossems ironische beschouwingen zijn soms wat te veel van het goede. Maar ja, hoe moet een mens anders omgaan met gevallen als Jerry Ford en Dan Quayle?