Van Solidus tot Euro
Geld in Nederland in economisch-historisch perspectief
E.H.P. Cordfunke (ed.), H. Sarfatij (ed.)
176 pp, € 19,-
isbn/issn: 90-6550-829-5

Van Solidus tot Euro

(recensie: Gwendolyn E. van Essen)

Op 1 januari 2002 werd de euro ingevoerd. Dit gedenkwaardige feit vormde voor de Stichting Archeologie en Historie SCHI de aanleiding om samen met het Rijksmuseum Het Koninklijk Penningkabinet te Leiden (thans: Geld en Bank Museum Utrecht) een symposium te organiseren gewijd aan de archeologie en historie van het geld in Nederland vanaf de Romeinse tijd. Dit symposium werd op 25 oktober 2002 te Leiden gehouden en resulteerde in de bundel Van Solidus tot Euro. De uitgave werd verzorgd door de Stichting Archeologie en Historie SCHI. In deze bundel staan drie thema’s centraal: het muntportret (is dat een gelijkend portret, een symbolische weergave of een waardegarantie?), munten als archeologische vondst en hun datering, en tot slot economische en politieke aspecten van munten zoals bezit, beheer en omgang met geld.

Het boek opent met het artikel van R.H.P. Proos, ‘Fibelvaria te Katwijk-Zanderij. De zeggingskracht van mantelspelden en munten afkomstig uit de metaaldetectie’ (pp. 9-20). Hierin wordt het belang van muntvondsten besproken en hoe ze, vooropgesteld dat ze in groten getale worden gevonden, kunnen getuigen van de sociaal-economische achtergronden van Romeinse en (vroeg)middeleeuwse vindplaatsen. De datering wordt mogelijk gemaakt doordat zij in combinatie met andere vondstcategorieën kunnen worden geduid. In ‘Scandinavisch gewichtsgeld in Nederland in de Vikingperiode’ (pp. 21-42) wordt door J.C. Besteman het belang van zilvervondsten in Westerklief op Wieringen benadrukt en hoe deze nieuw licht wierpen op de rol van de Vikingen in Frisia en de ontwikkeling van een geldeconomie in Scandinavië in de 9e eeuw. De verspreiding van de munten toont aan waar interactie met de locale bevolking moet hebben plaats gevonden. In het door B.J. van der Veen geschreven: ‘Een Utrechtse munt getuigend van de investituurstrijd tijdens Koenraad van Zwaben en Hendrik IV (pp. 43-54) wordt een 11e-eeuwse denarius behandeld die de beeltenissen en de namen van een geestelijke en een wereldlijke vorst draagt. Op de munt zijn bisschop Koenraad en koning/keizer Hendrik afgebeeld, maar geen muntplaats wordt vermeld. De combinatie van bisschop Koenraad en koning Hendrik komt in de 11e eeuw echter alleen in Utrecht voor. De penning getuigt van de propaganda, het prestige en de machtsbevestiging van de beide heersers in het bisdom Utrecht. De datering is door kennis van historische feiten mogelijk; wat de portretten betreft, is er hier sprake van een symbolische weergave.

In ‘Floris V op de penning. Vormgeving en imitatie van Hollandse munten met het portret van graaf Floris V’ (pp. 55-73) door J.J. Grolle staan het Hollandse muntportret, de diverse munttypen en de muntslag daarvan centraal. De auteur komt tot de conclusie dat het hier steeds om een symbolische weergave van de heerser gaat en dat de waardegarantie van het grootste belang is. H. Sarfati beschrijft in ‘Kluisjes van aardewerk. Muntpotten in Nederland, vanaf het einde van de 12e tot het midden van de 17e eeuw' (pp. 56-75) hoe de vondst van een pot met gouden munten nog steeds tot de verbeelding kan spreken. Mensen in vroegere tijden schiepen hun eigen kluisjes, bijvoorbeeld met een pot: een kluisje van aardewerk. De daterende waarde van de muntpot wordt door de auteur niet in twijfel getrokken, echter waarschuwt hij wel voor de relatieve waarde van de datering in kwestie. Het is daarom belangrijk om de waarde in elk afzonderlijk geval door een voorafgaande analyse van zowel de schatvondst als de pot zo nauwgezet mogelijk te bepalen en zo het bruikbare van het onbruikbare te scheiden. Uiteindelijk blijkt in de praktijk dat driekwart van de vondsten bruikbaar is.

Een ander artikel over schatvondsten in deze bundel is van H.W. Jacobi, ‘Archivalische schatvondsten uit 1597. Munten in de boedel van Maria Gerytsdochter en Claes Pieterszoon te Leiden’ (pp. 76-110). In dit artikel worden de (mogelijke) appeltjes voor de dorst besproken, de inhoud en datering daarvan, en de welstand van de eigenaren op grond van de vondsten. In het artikel van de Cor de Graaf, ‘De bende van Anthonis van Eembrugge. Een valsemuntersbende aan het einde van de 16e eeuw’ (pp.111-137) wordt de valsemunterij besproken, die altijd werd gepleegd door lieden zonder muntrecht. Weliswaar hadden deze valsemunters geen muntrecht maar wisten ze een dusdanig grote professionaliteit te handhaven dat hun munten veelal niet voor valse munten zijn gehouden. Een bende kon heel lang actief blijven, deels door hun professionaliteit en deels doordat hogere machten hen beschermden.

N.L.M. Arkesteijn beschrijft in ‘Met de bajonet op de keel. Inkopen met ongedekt papiergeld’ (pp.139-146) hoe ten tijde van de Franse Revolutie in 1795 Franse soldaten in Nederland de plaatselijke inwoners met geweld dwongen de ongedekte assignaten te accepteren. De nare ervaringen zorgden ervoor dat de gemiddelde Nederlandse burger voorlopig niets met papiergeld te maken wilde hebben. Dit verzet bleef bestaan tot het midden van de 19e eeuw. In ‘De nationalisering van de muntomloop in Nederland’ door M.L.F. van der Beek (pp.147-154) wordt besproken hoe buitenlands geld in ons land werd en wordt gebruikt en hoe dit in de Middeleeuwen ook al het geval was. In de Middeleeuwen hadden de Nederlanden geen eigen goud- of zilvermijnen, maar wel intensieve handelscontacten met het buitenland. Pas vanaf 1846 kende Nederland een zuiver nationale muntcirculatie en deze situatie zou pas veranderen na 1 januari 2002. In ‘De euro en wat er aan voorafging’ (pp. 155-162) door W.F.V. Vanthoor wordt besproken hoe munt-unies in het verleden tot stand kwamen, veelal het resultaat van een langdurig proces. Ook de euro als eenheidsmunt is de voltooiing van een langdurig proces en de uitkomst van de economische en monetaire integratie, die op haar beurt het resultaat is van het proces naar de politieke eenwording van Europa.

De bundel is geïllustreerd met zwart-wit foto’s van onder andere historische afbeeldingen en archeologische vondsten, en bevat diverse bijlagen en tabellen. Aan het einde van elk artikel zijn noten opgenomen, soms voorafgaand aan een dankbetuiging en in een enkel geval gevolgd door een Engelse samenvatting. Het boek wordt afgesloten met een nabeschouwing door E.J.A. van Beek waarin wordt teruggeblikt op de bijdragen van de auteurs vanuit een numismatisch oogpunt. Al met al is Van Solidus tot Euro een interessante bundel geworden. Het is een degelijk en boeiend werk van een grote diversiteit aan onderwerpen, met een goede chronologische opbouw en aardige overgangen tussen de artikelen waardoor de onderwerpen goed op elkaar aansluiten. Een aanrader voor zowel historici als leken en allen die geïnteresseerd zijn in de geschiedenis van ons geld.

Drs. Gwendolyn E. van Essen