Naar aanleiding van diverse synthetiserende studies over de vorming van steden in de Nederlanden en het ontbreken van een overzichtswerk daarover, heeft een aantal onderzoekers de handen ineengeslagen om een eerste aanzet te geven tot een overzicht van de Nederlandse stadsgeschiedenis. Dit boek is daarvan het eerste resultaat. Het bevat acht artikelen waarin vanuit verschillende invalshoeken nader op de stadswording wordt ingegaan. Door de methoden en gegevens te combineren vanuit verschillende invalshoeken en wetenschappelijke disciplines, proberen de auteurs een eerste aanzet te geven tot een overzicht van de stadsgeschiedenis in de Nederlanden en doen zij tevens een oproep om dit fenomeen interdisciplinair te onderzoeken..
Zes van de artikelen in dit boek zijn achtereenvolgens geschreven door een historisch-geograaf (Hans Renes), een nederzettings-historicus (Peter Henderikx), een historicus van de Middeleeuwen (Hildo van Engen), een archeoloog (Frans Theuws), een architectuur-historicus (Wim Boerefijn) en een stadsarchitectuur-historicus (Reinout Rutte). Samen geven deze zes personen het brede spectrum weer waarin het onderzoek naar de historie van de Nederlandse stad plaatsvindt en waarin zij zelf ook een eerste aanzet geven tot interdisciplinair onderzoek. Een korte inleiding op het onderwerp stadswording is geschreven door historisch-geograaf Guus J. Borger; de samenvatting is van de hand van stadsarchitectuur-historicus Ed Taverne.
Eén van de eerste problemen waar de onderzoekers mee geconfronteerd worden, is de definitie van een stad. Peter Henderikx verwoordt de definitie van een stad zoals die geformuleerd is door Van Uytven als volgt: "namelijk de stad, opgevat als een voor een groot deel niet-agrarische nederzetting met centrale functie, bijvoorbeeld die van regionaal marktcentrum, centrum van nijverheid en interterritoriale handel, bestuurscentrum of kerkelijk centrum, met in dat verband een gediversifieerde sociaal-economische structuur, een relatief dichte bevolking en een geconcentreerde bebouwing" (pag. 47-48, het letterlijke citaat van de definitie van Van Uytven staat op pag. 146, noot 8). Hierin ontbreekt een belangrijk element dat wel in de definitie van Van Uytven wordt genoemd: een eigen mentaliteit. Maar hoe meet je de eigen mentaliteit van een stad? Reinout Rutte merkt op dat het definiëren van het begrip stad moeilijk en zelfs onmogelijk is, omdat er verschillende criteria zijn (juridisch, morfologisch, economisch, maatschappelijk) die gebruikt kunnen worden om, en dit zijn mijn eigen woorden, geconcentreerde bebouwing een stad te noemen.
Elke benadering van het onderwerp stadswording vanuit de verschillende disciplines wordt geconfronteerd met de beperking van de bronnen. Zo heeft het architectuurhistorische onderzoek te maken met het gegeven dat de eerste huizen voornamelijk gebouwd waren van hout en leem. Deze materialen zijn zeer vergankelijk in ons klimaat en er zijn dan ook weinig sporen van te vinden. Daarom kijken architectuur-historici liever naar de plattegrond-structuren dan naar bestaande gebouwen.
Een andere manier om stadsontwikkeling te onderzoeken, wordt gepresenteerd door de reeds genoemde Peter Henderikx. Uitgangspunt van zijn artikel is de Loonse Oorlog (1203-1206) zoals deze is beschreven in de Annales Egmundenses. In deze tekst worden enige gebeurtenissen beschreven die op zes locaties plaatsvonden (ik vermijd het begrip stad om verwarring te voorkomen). Door een aantal functies van de genoemde plaatsen naast elkaar te leggen, schetst de auteur een netwerk van zes grafelijke centra in Holland. Zo kan bijvoorbeeld de conclusie getrokken worden dat in vijf van de zes genoemde plaatsen door de graaf van Holland oorkonden werden uitgevaardigd. Ook waren deze zes plaatsen waarschijnlijk regionale marktplaatsen, al is dat volgens de auteur alleen voor Middelburg en Leiden daadwerkelijk vast te stellen. Door een zorgvuldige analyse van de diverse beschikbare bronnen is het mogelijk om een beeld te geven van de vroegste stadswording in Holland. Daarbij speelden zowel de graaf als de inwoners van de steden in hun samenwerking een belangrijke rol.
In de samenvatting van deze bundel, geschreven door Ed Taverne, wordt het onderzoek naar de Nederlandse stadswording in een Europese context geplaatst. De auteur neemt hierin het recente tweedelige werk Histoire de l'Europe Urbaine (red. Jean-Luc Pinol, Paris 2003) tot uitgangspunt en stelt in dit verband twee vragen. De eerste vraag is: welk beeld rijst er op van de stad in de noordelijke delta, dat wil zeggen het mondingsgebied van de grote rivieren Schelde, Maas, Rijn en IJssel, en in hoeverre is dat representatief voor het onderzoek in ons land? Volgens de auteurs van dit Franse werk is er hier tot aan het eind van de 13e eeuw geen of nauwelijks sprake van stedelijke ontwikkeling. Taverne ziet hierin een onderschatting van de specifieke perifere condities van dit gebied. Zijn tweede vraag sluit aan bij de eerste en luidt: welke zijn de grote thema’s die in internationaal verband aan de orde worden gesteld betreffende ontstaan, eerste groei en bloei van de Europese stad tot aan het herfsttij der Middeleeuwen (midden zesde eeuw tot 1500) en in hoeverre bieden die een raamwerk voor een historiografische beschouwing over actuele ontwikkelingen in het Nederlandse stadsgeschiedenis-onderzoek? (pag. 174).
Het antwoord hierop is minder makkelijk en de auteur geeft dan ook een beknopte samenvatting van ‘la ville médiévale’, te vinden in het eerste deel van Histoire de l‘Europe Urbaine. De conclusie van Taverne is niet erg hoopgevend voor de toekomst. Door de toenemende specialisering en professionalisering van de verschillende disciplines ontbreekt de grootste gemene deler. Hierdoor is het zicht ontnomen op de lange-termijn-ontwikkeling van de Nederlandse stad in Europees verband.
Deze bundel biedt een zeer duidelijk overzicht van de stand van zaken binnen het onderzoek naar de Nederlandse stadsgeschiedenis. Door de verschillende invalshoeken van de auteurs krijgt de lezer een indruk van hoe de wetenschap een complex onderwerp als stadsgeschiedenis benadert en uitwerkt. Elke auteur probeert over de grenzen van zijn vakgebied heen te kijken, hoe lastig dat ook kan zijn. Hoe complex deze interdisciplinaire benadering ook is, de teksten in deze bundel zijn zeer begrijpelijk en verhelderend geschreven. Nu is het maar te hopen dat, als er ooit een overzichtswerk wordt geschreven over de Nederlandse stadsgeschiedenis, het net zo duidelijk is als deze bundel.
Drs. M. de Bruyn