Wederom is er een boek verschenen bij Uitgeverij Verloren over een Noord-Hollandse polder. Met een heel bewust vooropgezet einddoel heeft D. Mantel een historisch onderzoek gedaan naar de Mijzenpolder, welk gelegen is tussen de plaatsen Schermerhorn, Avenhor en Ursem. Het bewuste doel is, uiteraard naast een historische reconstructie van de polder, een pleidooi voor het behoud van deze polder in de toekomst.
Het pleidooi voor het behoud van de Mijzenpolder, als een ‘agrarisch cultuurlandschap’ (pag. 140), doet de auteur in het laatste hoofdstuk `Het waterbeheer nu en de toekomst van de Mijzen'. Grote aandacht heeft hij voor de economische belangen van de aanwezige agrarische ondernemers. Zij zullen hun agrarische bedrijfsvoering moeten verbreden om hun voortbestaan te garanderen. Daarbij moet gedacht worden aan combinaties van landbouw met bijvoorbeeld natuur, recreatie/toerisme, zorg, waterretentie of waterberging (pag. 137). De rol van de Europese Unie, onder andere door landbouwsubsidies, zal hierin een belangrijke functie gaan vervullen.
Het historische verleden van de Mijzenpolder wordt gekenmerkt door een voortdurende strijd tegen het wassende water. De doorbraak van de dijk in 1889 wordt ruimschoots behandeld, maar ook de bijna-dijkdoorbraken en kritieke waterstanden komen ook aan bod. In 1532 wordt de Mijzen een ‘echte’ polder als er een nieuwe kade om de Mijzen wordt aangelegd en er tevens een watermolen wordt geplaatst voor de bemaling en afvoer van het polderwater. In het negende hoofdstuk `Het waterschap vanaf het midden van de negentiende eeuw' combineert de auteur verschillende aspecten van de waterhuishouding zoals de ontwikkeling van de verschillende soorten gemalen, regelgeving en bestuur tot een vlot lezend verhaal.
De auteur heeft ervoor gekozen om de ontwikkeling van de bestuurlijke inrichting van de Mijzenpolder te verspreiden over de verschillende hoofdstukken. Mijns inziens had er over dit thema één hoofdstuk geschreven kunnen worden. De inrichting van het bestuur van de Mijzenpolder was zeer complex. De grenzen van macht over en invloed op de drie verschillende poldergebieden (Oostmijzen, Westmijzen en Ursem) waren ook voor de vroegere bestuurders vaak onduidelijk. Een hoofdstuk waarin de geschiedenis en de continuïteit van het bestuur benadrukt wordt, zou de lezer een duidelijker beeld geven.
Het taalgebruik van de auteur is duidelijk en hij legt de zaken begrijpelijk uit. Het onderzoek wordt gepresenteerd in een kleine 150 pagina’s, verdeeld over tien hoofdstukken. Binnen die 150 pagina’s is er plaats gereserveerd voor maar liefst 11 bijlagen. Van de eerste drie bijlagen ‘De laatste twee ijstijden’, ’Transgressies en regressies’en ‘Willibrord en zijn tijd puntsgewijs’ kan men zich afvragen of zij daadwerkelijk een functionele bijdrage leveren aan het boek. De resterende bijlagen bevatten zeer nuttige informatie en zijn vaak goede aanvullingen op het lopende verhaal.