Van der Kooi presenteert in zijn boek ‘De Wijnberch des Heren’ in maar liefst veertien hoofdstukken en vier bijlagen, het resultaat van een goed en degelijk archiefonderzoek, gecombineerd met een uitgebreide literatuurstudie. Daarmee verduidelijkt hij een gedeelte van het godsdienstige verleden van Texel. Hiermee doe ik het boek (en het onderzoek) wel tekort. Het biedt namelijk meer dan alleen maar een Texelse godsdienstgeschiedenis. De lezer krijgt inzicht in het functioneren van een overwegend agrarische samenleving aan het begin van de vroegmoderne tijd. Belangrijker nog is dat ondanks de gebruikelijke tegenstellingen op het gebied van landbezit en materiële rijkdom, het saamhorigheidsgevoel een belangrijk element was in de strijd met de lokale en landelijke heersers.
Niet alle hoofdstukken zijn even duidelijk of interessant, maar ze moeten wel gelezen worden om de grote lijn te kunnen blijven volgen. Het probleem dat zeer gedetailleerde onderzoeken hebben, is dat de lezer vaak de rode draad van het verhaal uit het oog verliest, zeker als er zeer veel namen in voorkomen. In dit boek is het helaas niet anders. Maar Van der Kooi had geen keus, zijn onderzoek was erop gericht om de gehele doperse gemeenschap van Texel in kaart te brengen.
Zijn aanpak is grondig en een goed voorbeeld van hoe men archiefonderzoek dient te doen. Door drie grote seriële archiefbronnen te combineren, heeft hij gegevens boven tafel weten te krijgen die tot voor kort niet of nauwelijks bekend waren. De drie archiefbronnen die hij heeft gebruikt, zijn achtereenvolgens het Hof van Holland, de Grafelijkheidsrekenkamer en de Staten van Holland vóór 1572, alle aanwezig in het Nationaal Archief te Den Haag. Daarnaast heeft hij ook gebruikgemaakt van een aantal topografische en cartografische kaarten. Door de gegevens uit deze bronnen te combineren, kreeg hij een lijst van alle ketterse dopers op Texel tussen 1514 en 1572, maar ook van enkele andere Noord-Hollandse dorpen zoals Aalsmeer, Monnickendam, de Niedorpercogge, Westzaan en omstreken, Krommeniedijk en Krommenie.
Een van de interessantste hoofdstukken is ‘De reis naar Munster’ (pp. 107-129). Op 5 april 1534, eerste Paasdag, zou Christus volgens Jan Matthijsz. van Haarlem terugkeren op aarde in Munster, Westfalen, Duitsland. Aan het leiderschap in Munster van voornoemde Jan en van zijn opvolger Jan Beukelsz., beter bekend als de koning van Munster Jan van Leiden, heeft de auteur een hele bijlage gewijd. Hij komt met de nieuwe stelling dat Jan van Leiden niet meteen Jan Matthijsz. in Munster is opgevolgd, omdat hij op het moment van diens overlijden nog in Amsterdam was.
De reis van de dopers naar Munster is uitvoerig beschreven en dit vind ik ook het meest duidelijke hoofdstuk van het boek. De motieven, de vervolgingen van de wederdopers, de rol van de angst- en heilmotieven en het profetische gezag van de oproepbrief van waarschijnlijk Jan van Leiden zijn de redenen geweest, dat er zoveel mensen naar Munster vertrokken.Vervolgens beschrijft de auteur de arrestaties van de reizigers en het vervolg daarop, namelijk de verschillende processen. Ongeveer 21% (± 750 personen) van het deelnemersveld uit Nederland werd berecht. De eerste aanklacht tegen deze mensen, was het feit dat ze naar Munster waren vertrokken, de tweede betrof de herdoop.
De andere hoofdstukken in dit boek zijn ook interessant, maar spreken mij minder aan. De stijl van de schrijver is wat stijfjes, zakelijk en soms wat plechtig en dat maakt dat sommige hoofdstukken lastig te lezen zijn. Ik begrijp niet goed dat de auteur met grote regelmaat gebruikmaakt van uitdrukkingen als ‘ons inziens…’, ‘Naar onze mening..’ en ‘wij’, terwijl G. van der Kooi als enige auteur wordt vermeld.
Niettemin heeft Van der Kooi de geschiedenis van de Wederdopers in Nederland en in het bijzonder van hen die afkomstig waren van Texel zeer goed uitgediept. Het biedt een interessante inkijk in de Texelse samenleving in het midden van de zestiende eeuw en de godsdienststrijd op lokaal niveau.
J.M. de Bruyn