Wonen in Oost-Europa
Van Sofia tot Tallinn
Willem Kwekkelboom
Uitgeverij 010
318 pp, € 29,50
isbn/issn: 978 90 6450 6383
geïllustreerd.

Wonen in Oost-Europa

(recensie: Jef Abbeel)

Dit rijk geïllustreerd boek neemt ons mee naar onze Oost-Europese buren, meer bepaald naar de tien landen die in 2004 / 2007 lid werden van de E.U. De voormalige SU, Albanië en de meeste landen van voormalig Joegoslavië zijn er dus niet bij.

Tot 1990 hoorden deze landen tot het Oostblok. Wie er kwam, moest goed zoeken om nog andere West-Europese bezoekers tegen te komen en als je aan bv. Russen vroeg of je hun woning eens mocht bezoeken, kreeg je vaak als antwoord dat dit niet mogelijk was.
Bezoek van Westerlingen werd namelijk door informanten meegedeeld aan de geheime diensten, die dan de gastheer / gastvrouw al snel als verdacht markeerden. In de DDR kon je meemaken dat ze minder bang waren, maar toch telkens met aandrang vroegen om je auto snel achter hun poort of achter hun huis te zetten, zodat je bezoek minder opviel.

Na 1990 kwam er een drastische ommekeer, ook in de huisvesting. De meeste staatswoningen werden geprivatiseerd, in een aantal landen werden de huizen en de gronden teruggegeven aan de vroegere eigenaars, de uniforme, grijze woonblokken werden in felle kleuren beschilderd, soms kwamen er aan de ramen zulke grote reclames dat de bewoners het daglicht grotendeels missen.
Ook het systeem van de informanten, dikwijls oudere mensen die wat wilden bijverdienen door permanent op de uitkijk te zitten, verdween. De foto van de glunderende partijleider in de hal of woonkamer was niet meer verplicht, de mensen mochten en gingen kamers verhuren om wat bij te verdienen en aan de randen van de steden verrezen pompeuze villa’s van nieuwe rijken en shoppingcentra. Door het lidmaatschap van de E.U. gingen velen werken in West-Europa en stuurden ze euro’s en ponden naar hun familie.

Het boek van Kwekkelboom kwam tot stand in 2006 – 2007, na grondige studiereizen naar elk van de tien landen. Het bevat ook een klein aantal foto’s uit de periode van het communisme en van het socialistisch realisme, dat bepaalde hoe de kunst, inclusief utilitaire bouwkunst en de binnenhuisinrichting eruit moesten zien.
In de jaren ’60 – ’80 werden vele systeemflats opgetrokken: in fabrieken produceerde men dezelfde grote elementen in eindeloze hoeveelheden en deze werden op de bouwplek in elkaar gestoken. De arbeiders stonden dus minder in alle weer en wind te werken. De isolatie (geluid, warmte) en de voorzieningen waren dikwijls van inferieure kwaliteit: een eigen toilet, keuken en badkamer ontbraken vaak. Zulke systeembouw bestond ook in West-Europa, aan de rand van de grote steden, maar niet in zulke hoeveelheden, niet in zulke eentonigheid en meestal wel met een eigen toiletje, douche en keukentje.
En ander verschil is dat zulke woonkazernes in het Westen vooral armere mensen huisvest(t)en, terwijl ze in het Oosten het hele gamma van de bevolking herbergden. De gelijkheid werd dus ook in de huisvesting nagestreefd, behalve uiteraard in de appartementen van de nomenclatura of de bevoorrechte elite, die wel van het westerse comfort konden genieten.

Dit boek is zeer breed opgevat: de hoofdbrok is een schitterend fotografisch en becommentarieerd overzicht van alle soorten gebouwen, monumenten, wegen, vervoer, van de snel evoluerende leefwijze van de mensen in en buiten hun woning, de lange weg die moet afgelegd worden.

De auteurs zijn erin geslaagd toegang te krijgen tot vele huisgezinnen, ze vertellen over hun dagindeling, vrijetijdsbesteding, waarden, wensen en toekomstverwachtingen. Ze doen dit per land, te beginnen met Polen en Hongarije en eindigend met de drie Baltische staatjes.

Ze wijzen ook op de verschillen: in verlaten industriegebieden is er een overschot aan woningen, in Polen is er nog altijd een ontstellend tekort aan huizen, als gevolg van de verwoestingen tijdens de 2e W.O.

Ze leggen ook uit hoe de woningbouw nu georganiseerd is in de diverse landen, welke de rol is van de publieke huisvestingsmaatschappijen en die van de privé-makelaars, hoe de sociale huursector aan de allerarmsten slechts één of twee kamers kan aanbieden met een wasbak en een wc, hoe het aantal privéwoningen geëvolueerd is en nog evolueert en hoe duur ze zijn,

Buiten die hoofdbrok verschaffen zij en hun medewerkers ook diepere achtergrondinformatie over de gevolgen van de 2e W.O., de penibele economische situatie vóór en na de val van het IJzeren Gordijn, de gevolgen van de opheffing van het communisme voor de ouderen (meestal verliezers) en de jongeren (meestal winnaars). De Roma (zigeuners), met ca. 350.000 inwoners op 5,4 miljoen duidelijk aanwezig in Slowakije, zijn er het ergst aan toe: 95% is werkloos en afhankelijk van een uitkering.

We krijgen telkens ook wat recente geschiedenis (voor 1940 was geen enkel van die landen communistisch, tussen 1940 en 1948 werden ze allemaal communistisch (gemaakt).
Verder ook een profiel van economie en maatschappijen van de snel veranderende leefwereld. We zien ook de westerse reclame, warenhuizen, computers, gsm’s, casino’s en allerlei merkproducten snelle opgang maken. De vroegere Oost-Europese auto’s en kleren verdwijnen geleidelijk uit het straatbeeld.
Bij Slowakije had men mogen vermelden dat ze uitgegroeid zijn tot de grootste autobouwers per inwoner: 700.000 per jaar of 127 per 1.000 inwoners. In België is dat 885.000 of 88 per 1.000. Maar door de hoge uurlonen (€33,00) verschuift het zwaartepunt verder naar Slowakije ( €6,50 per uur).

Het boek eindigt met zeer nuttige statistieken per land: bevolking, inkomens (telkens vergeleken met Nederland of met de E.U.), woningeigenaars, woningproductie, gemiddelde oppervlakte, koopprijzen, welvaartsverdeling, werkloosheid.
Het gemiddeld aantal kinderen staat er niet bij, hoewel dat toch belang heeft als men spreekt over de oppervlakte van de appartementen en huizen. Het aantal mensen per huishouding staat er wel bij: 2,5 (Tsjechië) à 3,1 (Slowakije en Polen), meer dan in Nederland (2,3), maar toch lager dan we zouden kunnen verwachten voor landen zoals Polen en Slowakije.
Jammer dat ze ook niet even de vergelijking met België of Vlaanderen maken. Ze hadden dat zo kunnen aflezen uit hun bronnen (p.308: Eurostat). Bij sommige landen hadden ze de bevolking nog mogen opdelen in autochtonen en bv. Russen. Voor Estland en Letland zijn dat essentiële gegevens, want de spanningen met de 26 à 30% Russen zijn reëel.

Het aspect veiligheid komt weinig aan bod: in hoeverre beveiligen de mensen hun woningen tegen inbraak of diefstal? En kan een westerling weer gerust met zijn auto naar ginds reizen zoals vóór 1990? Naar Bulgarije zeker nog niet, zoals blijkt uit “In Bulgarije, een land in de greep van de misdaad”, van Hellen Kooijman (p.314).

De literatuurlijst is omvangrijk en representatief voor dit onderwerp. Ik mis Geert Mak, “In Europa” en “Praag ‘68” van fotograaf Josef Koudelka (Amsterdam 2008). Een register ontbreekt.

Bij de foto’s zou soms wat meer uitleg mogen staan: vele lezers kennen niet de Casa Poporului in Boekarest (nl. het marmeren Huis van het Volk of het Parlementspaleis, gebouwd door de megalomane dictator Ceaucescu, het grootste gebouw van Europa en het op twee na grootste van de wereld) of de Turgeneva Iela in Riga (nl. de Letse Academie voor wetenschappen in Riga). De pagina’s met foto’s zijn niet genummerd.

Behalve deze details, heb ik alle lof voor de ijver, vakkennis en het inleefvermogen van de onbevooroordeelde projectontwikkelaar Willem Kwekkelboom en van fotograaf Jan-Reinier van de Vliet en hun respectvolle omgang met mensen die armoedig behuisd zijn. Hun album geeft een betrouwbaar beeld van de bonte wereld en de contrasten in de tien bestudeerde landen. Het is het eerste Nederlandstalig boek over de woonsituatie in Oost-Europa en niet enkel interessant voor wie Oost-Europa op afstand volgt, maar ook voor wie er evt. wil gaan wonen of investeren in vastgoed. De prijs is bescheiden.