Synthetisch denken
Natuurwetenschappers over hun rol in een moderne maatschappij, 1900-1940
David Baneke
240 pp, € 19,-
isbn/issn: 97 89087 04034 5
Proefschrift. English summary.

Synthetisch denken

(recensie: Paul Hendriks)

De spectaculaire ontwikkeling van wetenschap en techniek leidden aan het begin van de twintigste eeuw tot veel onbehagen. Ging het niet allemaal te snel? Kon de samenleving al die nieuwigheden wel verwerken? Kwamen andere cultuurwaarden niet in de knel naast de kille, afstandelijke wetenschap? Of bood de wetenschap juist de oplossing voor alle maatschappelijke problemen? Deze vragen zijn nog steeds actueel, maar honderd jaar geleden stonden ze centraal in het intellectuele debat. Ook Nederlandse natuurwetenschappers worstelden met deze vragen. Ze zochten naar een nieuw evenwicht, zowel in hun onderzoek als in het onderwijs. Die zoektocht leidde tot een nieuwe visie op de maatschappelijke rol van deskundigen en intellectuelen. In zijn proefschrift volgt David Baneke de discussies hierover van 1900 tot 1940, aan de hand van bekende en minder bekende wetenschappers en ingenieurs. De rode draad in zijn onderzoek is de voortdurende zoektocht naar een alomvattende synthese. ‘Synthese! Geef ons synthese!' Zo verwoordde een Leidse anatoom in 1927 de noodkreet van zijn tijd. Er was in de wetenschappelijke cultuur tussen 1900 en 1940 een breed gedeelde behoefte aan eenheid, verbondenheid en visie. Die behoefte kwam voort uit het idee dat het daaraan ontbrak in een samenleving die steeds verder verdwaasde en de weg was kwijtgeraakt als gevolg van de stormachtige ontwikkelingen in de natuurwetenschappen en de techniek.

David Baneke wijst in zijn boek Synthetisch denken op de toenemende industrialisering, technische innovaties en arbeidsdeling in fabrieken, de versnelling van het levenstempo, verstedelijking en het ontstaan van een arbeidersklasse. Daaruit vloeiden de problemen van de moderniteit voort: geestelijke vervlakking, vervreemding, verlies van gemeenschap en versplintering. De oplossing werd gezocht in een synthese van wetenschap, kunst en religie, die ons heelheid, richting en zinvolheid zou teruggeven. Grootse gedachten dus. Daar zouden we nu niet veel van willen weten, maar het aantrekkelijke van Banekes benadering is dat hij enerzijds ruimte geeft aan de bevlogenheid van de toenmalige wetenschappers, terwijl hij anderzijds zichzelf door die bezieling niet op sleeptouw laat nemen en dat synthetische denken op een zakelijke manier uit de doeken doet. Zo kortwiekt hij die bevlogenheid al in zijn eerste hoofdstuk door op te merken dat de veelheid van voorgestelde syntheses zelf de fragmentatie toont waarop de synthese het antwoord moest zijn.

Baneke heeft het synthetisch denken op twee manieren benaderd. Het eerste deel van zijn boek bespreekt allerlei toenmalige discussies over de plaats en de organisatie van de natuurwetenschappen in de moderne samenleving. Hoe moest die wetenschappelijke vorming aan universiteiten en hogescholen eruit zien? Wat was de verhouding tussen zuivere en toegepaste natuurwetenschap?

Dat eerste deel mondt uit bij I.P. de Vooys (1875-1955) die ingenieur was, maar ook dichter en oprichter van het tijdschrift In den Nevel (vernoemd naar een van zijn gedichten). De Vooys zag veel overeenkomsten tussen kunst en wetenschap, beide scheppend van aard, op zoek naar verbanden en gedragen door de verbeelding. Wat zijn tijd nodig had, dacht De Vooys, was een synthetische beweging die tegelijk maatschappelijk en geestelijk was, zoals de Gotiek, de Renaissance en de Reformatie dat waren. Hij dacht dat de arbeidersbeweging die rol van geestelijke en maatschappelijke synthese zou kunnen gaan spelen. Met Marx heeft De Vooys overigens nooit veel opgehad. Marx dacht antithetisch, in de zin van klassenstrijd, terwijl De Vooys synthetisch dacht in termen van 'gemeenschapszin'. Later nam De Vooys nog verder afstand van de arbeidersbeweging en ging hij meer belang toekennen aan een 'derde klasse naast arbeid en kapitaal', namelijk die van ingenieurs in de rol van manager.

Het eerste deel van Banekes boek noemt hij zelf maatschappelijk: de rol van de wetenschapper en ingenieur in de moderne samenleving. Het tweede deel is in zijn visie filosofisch en gaat over de zelfreflectie van de natuurwetenschappen: waar liggen de grenzen van de wetenschap? Wat is de rol van verbeelding en intuïtie?

In discussies over de aard van de wetenschap ging het vaak over causaliteit en determinisme, en daarover heeft Baneke een knap hoofdstuk geschreven, 'Causaliteit in wetenschap en wereldbeeld'. Natuurwetenschappelijk gezien is het vanzelfsprekend prettig als alles het gevolg is van eerdere oorzaken en daardoor wordt bepaald, want dan kom je niet voor wonderen of verrassingen te staan en kun je de werkelijkheid begrijpen, 'uitrekenen' als het ware. Tegelijkertijd roept dit vragen op over vrijheid, verantwoordelijkheid en ethiek. Causaliteit stond ook ter discussie omdat in de kwantumfysica oorzaak en gevolg niet meer op de gangbare wijze bleken te bestaan. Einsteins relativiteitstheorie wierp ook de nodige vragen op. Dat verklaart waarom er veel werd gesproken over de grondslagen van de wetenschap en wat die, gezien hun hoge abstractiegraad, nog konden betekenen voor de menselijke ervaring.

Het tweede deel van Banekes boek komt ook uit bij één denker, H.J. Jordan (1877-1942), die in Utrecht biologie doceerde. Jordan zette zich af tegen het idee dat complexe vormen, ook het leven zelf, door eenvoudige materialistische en mechanische principes zouden kunnen worden verklaard. Het leven was meer dan zich door de microscoop of in de reageerbuis liet bespieden. Jordan verwierp eenzijdig causaal denken en benadrukte de complexiteit en heelheid van het leven. Dat overstroomde bij hem de grenzen van de wetenschap: synthetisch denken had vormende waarde voor de mens en voor de mensheid. Het eerste betekende dat Jordan zich bezighield met pedagogiek en het Montessori-onderwijs ondersteunde (er is in Zeist een Montessori-lyceum naar hem vernoemd); het tweede betekende dat Jordan wereldvrede opvatte als de politieke realisering van het synthetisch denken.

Synthese was niet voor iedereen een sleutelwoord. De periode 1900-1940 was ook de bloeitijd van de analytische wijsbegeerte, die juist zocht naar het atomaire en enkelvoudige van de werkelijkheid. Maar Banekes Synthetisch denken sluit andere benaderingen van die periode ook niet uit. Hij biedt een bepaalde invalshoek. Als er zoiets als een 'Zeitgeist' of geest der tijden bestaat dan kun je zeggen dat Baneke die net zo goed heeft betrapt als degenen die meer de nadruk leggen op de rol van het onderbewuste in het Europese denken, of op analytisch denken, of op het existentialisme. De schrijver heeft een zeer leesbaar proefschrift afgeleverd over een nog nauwelijks beschreven onderwerp. De cesuur bij 1940 is, in de woorden van Baneke zelf, willekeurig, maar dat geldt immers voor iedere tijdsbegrenzing in de geschiedschrijving. Baneke wijst er overigens in de epiloog nog wel op dat ontwikkelingen in het Hoger Onderwijs, zoals die zich in het heden voordoen, een herhaling lijken van discussies uit het interbellum.


Paul Hendriks


Trefwoorden: Nederland, 20e eeuw, Intellectuelen, Wetenschap, Interbellum