
In 1956 vond door en op initiatief van Vaticaanse instanties een herindeling          van de Nederlandse rooms-katholieke bisdommen plaats. Het bisdom Haarlem          werd aanmerkelijk verkleind als gevolg van de oprichting van een nieuw          bisdom Rotterdam (en kreeg er nieuw territoir bij omdat het Gooi, zoals          een niet onaardige woordspeling luidde, ‘ontsticht’ werd).          In Noord-Nederland kwam het tot heroprichting van het bisdom Groningen,          dat eerder de facto had bestaan tussen 1568 (toen Johan Knijff bezit nam          van de Groningse zetel) en het laatste decennium van de zestiende eeuw.          Het ‘nieuwe’ bisdom Groningen (sinds kort ‘Groningen-Leeuwarden’)          beslaat globaal de Waddeneilanden, met uitzondering van Texel, het overige          grondgebied van Friesland, de provincies Groningen en Drenthe en een deel          van Flevoland (de voormalige Noord-Oostpolder). Vanuit rooms-katholieke          optiek kan het gekarakteriseerd worden als een typisch diasporagebied          waar de gelovigen vrijwel overal een, vaak kleine, minderheid vormen.          Dit neemt niet weg dat vooral de Friese katholieken kunnen wijzen op geloofsgenoten          uit hun provincie die de recente geschiedenis van Katholiek Nederland          hebben helpen maken. Als zodanig noem ik twee aartsbisschoppen, de Leeuwardenaar          Jan Jansen en diens opvolger de Amelander Jan de Jong, de heilige martelaar          en geleerde Anno Sjoerds (met kloosternaam Titus) Brandsma uit Oegeklooster          bij Bolsward en de uit die stad geboortige eminente cultuurhistoricus          Frits van der Meer.
Na een uitvoerige inleiding waarin de nadruk ligt op de geschiedenis in          de periode tussen de zestiende eeuw en de heroprichting, komen allerlei          aspecten van ontwikkelingen in het huidige bisdom aan bod, waarbij niet          zelden uitvoerig teruggegrepen wordt op de tijd vóór 1956          en waarbij vooral het pastorale aspect grote aandacht krijgt. Ook die          worden behandeld op, voorzover ik beoordelen kan, doorgaans zeer gedegen          en objectieve wijze. Onder de auteurs zijn diverse (kerk-)historici die          hun sporen hebben verdiend en die ook hier met een bijdrage van niveau          voor het voetlicht treden, zoals Herman Oldenhof en Guus Bary. Van de          hand van de architectuur-historicus Sible de Blaauw is een hecht doortimmerd          relaas over kerkbouw en -inrichting in de periode tussen 1795 en de tegenwoordige          tijd (pp. 301-403) opgenomen. Zeer waardevol acht ik het aandeel van Rudolf          van Glansbeek, vele jaren secretaris van het Groningse bisdom, die onder          meer gevoelig geschreven levensschetsen over de beide eerste bisschoppen          Nierman en Möller bijdroeg. Andere onderwerpen die men behandeld          vindt, zijn de activiteiten van religieuze orden (door Guus Bary en José          Eijt), ‘Liturgie tussen experiment en traditie’ (pp. 201-213)          en Ons Noorden, het katholieke dagblad dat tussen 1913 en 1964 bestond.
Het boek is technisch uitnemend verzorgd en fraai geïllustreerd.          Toch heb ik het na lezing met een wat onvoldaan gevoel weggelegd. Dat          de gang van zaken bij de oprichting van het huidige bisdom - en vooral          de invloeden van buiten de nationale hiërarchie die daarbij van invloed          zijn geweest - niet adequaat te beschrijven en analyseren zijn zolang          de Vaticaanse archieven voor onderzoek ter zake gesloten blijven, is begrijpelijk          en kan de redactie en de auteurs niet worden verweten. Ernstiger acht          ik dat nauwelijks iets over de benoeming van de huidige bisschop, dr.          W.J. Eijk te berde gebracht wordt. Deze is in 1999 door ‘Rome’          benoemd, waarbij de kerkrechtelijk voorgeschreven voordracht van het kathedraal          kapittel werd genegeerd. Zulks leidde tot niet geringe commotie, niet          zozeer vanwege de juridisch niet vlekkeloze gang van zaken als wel vanwege          de opvattingen van de benoemde, die zich had doen kennen als een man van          zeer conservatieve opvattingen. Over dit alles vindt men in het boek vrijwel          geen woord, ofschoon bijvoorbeeld in het in 2005 door Lannoo in Tielt          uitgegeven boekje Bedankt voor de bloemen van A.H.M. van Schaik een helder          verslag van de ontwikkelingen in het Groningse bisdom naar aanleiding          en ten gevolge van Eijks benoeming te lezen valt.. .Daardoor moet Katholiek          leven in Noord-Nederland helaas gerangschikt worden onder de boeken die          even interessant zijn door wat er wél als door wat er níet          in staat. Ik had de zo toegewijde redactie en auteurs graag een ander          resultaat van hun werk gegund. 
Ph. M. Bosscher
Trefwoorden: Katholiek leven, bisdommen, Bisdom Groningen, 20e eeuw, religieuze orde, Ons Noorden