Electorale cultuur en politieke oriëntatie
Verkiezingen in Gelderland 1888-1940
Ron de Jong
235 pp, € 25,-
isbn/issn: 90-6550-892-9
Historische Publicaties Gelderland 6. geïllustreerd

Electorale cultuur en politieke oriëntatie

(recensie: F. Vogelzang)

 Electorale cultuur is de wijze waarop ‘politiek’ en kiezers met elkaar in contact komen. Door te bestuderen hoe politici, partijactivisten, kranten en kiesverenigingen de stemgerechtigden bewerken, en de wijze waarop dat het kiesgedrag beïnvloedt, wil de auteur een bijdrage aan de politieke geschiedenis leveren. Hij heeft drie districten gekozen in de provincie Gelderland, te weten Arnhem, Tiel en Doetinchem. De districten verschillen in sociaal en economisch opzicht. Ruwweg is Arnhem het compacte stadsdistrict, Doetinchem een dunbevolkt plattelandsgebied met veel kleine kernen en Tiel een agrarische gemeente rond een centrale plaats.

Het aantal mensen dat in de negentiende eeuw stemrecht bezat, verschilde per district. In Tiel waren dat vooral de grote boeren, die bovendien in een sociaal netwerk verbonden waren. Dat betekende dat een kleine groep het kiesgedrag van de meerderheid bepaalde. Omdat het voor andere partijen geen zin had om de strijd in dit district aan te gaan, voerden ze ook geen campagne. Zo kwamen de kiezers niet in aanraking met andere denkbeelden en hield het systeem zichzelf in stand. Om een hoge opkomst te garanderen, werden stemmers gelokt met drank en geld.

In Arnhem bestond een levendiger politieke cultuur, maar door de hoge eisen hadden slechts weinigen stemrecht. De discussie over de uitbreiding van het kiesrecht in 1894 veroorzaakte in de stad en elders veel activiteit. Andere partijen zagen een mogelijkheid het toch al niet geheel onomstreden liberale bolwerk Arnhem te slechten. Dat betekende een flinke cultuuromslag voor de kandidaten. Tot dan toe waren de liberalen ervan overtuigd, dat zij als onafhankelijke, weldenkende mensen hun eigen koers moesten varen. Ze vonden het niet nodig om met de kiezer in contact te komen. Hun tegenstanders echter zochten de kiezers op door middel van bijeenkomsten en debatten. Zo konden ze hun eigen denkbeelden presenteren en die van de tegenstander onderuit halen. Een misschien niet voorziene bijwerking was dat de kiezer nu verantwoording van zijn kandidaat ging eisen. Zo werd de politicus gebonden aan een programma en aan een partij. Met name de socialisten legden minder nadruk op de persoon dan op het programma. Zij gebruikten de politieke bijeenkomsten van de andere partijen als platform om hun eigen punten te presenteren. De kandidaten van de protestantse partijen en later ook van de liberalen volgden. De katholieken bleven vooral voor eigen parochie preken. Al even heftig ging het toe in Doetinchem, waar een groot deel van de mannelijke bevolking al stemrecht had en waar steeds fel om de districtszetel werd gevochten.

Het debat werd tot een ware cultuur. In de jaren tot 1918 werd het aantal debatten rond de verkiezingen steeds groter en ook de toon veranderde. Aanvankelijk ging het er respectvol aan toe, gezien het districtenstelsel waarin per meerderheid een kandidaat werd gekozen. Men kon de tegenstanders uit de eerste ronde niet al te zeer tegen zich in het harnas jagen, omdat in een eventuele tweede ronde een coalitie noodzakelijk kon blijken. Toen het kiesrecht een aantal malen werd uitgebreid, ging de eerste zorg van de kiesverenigingen uit naar het mobiliseren van zoveel mogelijk kiezers, het liefst natuurlijk uit de eigen achterban. Dit was vooral de tactiek van de katholieken, want zij wisten aan de ene kant dat zij weinig niet-katholieke stemmen zouden trekken, maar ze probeerden de medegelovigen ervan te overtuigen dat hun stem niet moest worden bepaald op grond van politieke kwesties maar op basis van religie. Reden waarom juist de socialisten grote moeite deden om de zwevende kiezers achter hun banier te krijgen. Zij konden niet terugvallen op een geloof, maar moesten op de politieke kwesties stemmen binnenhalen en moesten hun propaganda dus vooral op de andersdenkenden richten. Huisbezoek, het ophalen van kiezers en het bijhouden wie er niet waren geweest om die alsnog op te porren, waren tactieken om zoveel mogelijk stemmen te verzamelen.

Na de invoering van het algemeen mannenkiesrecht en enkele jaren later het kiesrecht voor vrouwen, beschikten de socialisten over een hechte verkiezingsmachine. Het aantal kiezers was nu zo groot dat van individuele benadering nauwelijks sprake kon zijn. Aan de andere kant raakte ook het debat op de achtergrond: het was duidelijk dat de partijbijeenkomsten vooral door de eigen achterban werden bezocht. Om de zwevende kiezer te bereiken, waren ludiekere activiteiten noodzakelijk. Behalve zang en dans op de politieke bijeenkomsten gebruikte men nieuwe technieken als film, radio, lichtreclames en luidsprekers.
De opkomst van de NSB zorgde voor nieuw elan in de verkiezingsstrijd. Veel kiezers waren nieuwsgierig naar wat de fascisten te melden hadden. Na hun grote verkiezingszege in 1935 werden ze door de andere partijen in de verdediging gedrongen. Toen zakte de belangstelling voor de verkiezingen weer weg. Sommige partijen klaagden met vooruitziende blik dat zonder stemplicht de animo voor de politiek bij de gewone kiezer zeer laag zou zijn.

Een gelukkige keuze van anekdotes en verhalen over personen maakt het wat abstracte en kleurloze begrip ‘electorale cultuur’ concreet en levendig. De Jong beschrijft hoe de ouderwetse bestuurder een moeizame omslag moest maken, hoe de verschillende partijen hun kiezers benaderden en hoe het politieke spel in die tijd werd gespeeld. De voor- en nadelen van het districtenstelsel worden helder. Grappig is te lezen hoe een aantal jaren na invoering van het algemeen evenredige kiesrecht de politieke kandidaten met nostalgie terugkeken op de bewogen verkiezingen onder het districtenstelsel, terwijl die verkiezingsstrijd aanvankelijk met weerzin werd bekeken. De kiezer blijft onvoorspelbaar: ‘van de zielsbeweging der massa weten wij nog niets […] Is er in de menigte een groep, die in andermans gesproken en geschreven woord een richtsnoer zoekt voor de eigen gedragslijn? Of gaat elke of nagenoeg iedere kiezer onbewogen door dezen woordslag heen en houdt zijn tevoren bepaalde koers?’ (p. 182), verzucht een politicus. 
Deze studie geeft een goed inzicht in de veranderingen in het politieke leven in de beschreven periode.

Fred Vogelzang

Trefwoorden: Gelderland 1888-1940, Politieke cultuur, Verkiezingen, Algemeen kiesrecht, Districtenstelsel