Constantijn Huygens is een bekende naam. Ook het portret - gemaakt door Van Mierevelt in 1641 - dat de omslag van het boek siert, kom je vaker tegen. Huygens schreef beroemde gedichten en literaire werken maar in het boek De rol van de schilderkunst in het leven van Constantijn Huygens bekijkt Broekman een ander facet van deze veelzijdige man. Ze heeft zijn brieven en egodocumenten geanalyseerd om een antwoord te geven op de vraag ‘welke rol de schilderkunst heeft gespeeld in het leven van Huygens’ (p. 7). Waarom schilderkunst? is een vraag die onbeantwoord blijft. Broekman zal er de komende jaren aan de Universiteit van Amsterdam promotieonderzoek naar doen. De auteur licht een tipje van de sluier op: ze gaat onderzoek doen naar niet alleen de schilder- maar meer in het algemeen de beeldende kunst, niet alleen naar de Noord- en Zuid-Nederlandse schilders maar naar álle schilders die Huygens in zijn brieven noemt; ze zal ook Huygens’ visie op de schilderkunst in een kunsthistorische context plaatsen (p. 79).
Het lijkt een willekeurige keuze waarom juist de schilderkunst en juist deze schilders in dit boek worden onderzocht. Pas later in het boek - bij de beschrijving van de internationale rol die Huygens in de kunstwereld speelde - wordt duidelijk dat het niet alleen gaat om een persoonlijke voorliefde van een dichter. De criteria waarom een bepaalde schilder wel of niet wordt behandeld, zijn echter niet helder. Als uitgangspunt dient de uitgave van Huygens’ complete oeuvre door J.A. Worp; alleen de mensen die hij als schilder heeft herkend en aangeduid, zijn opgenomen. Broekman concludeert zelf al dat Worp ongetwijfeld schilders over het hoofd heeft gezien. Bovendien registreerde hij geen vrouwelijke schilders. Waarom heeft Broekman dan toch voor deze aanpak gekozen? Een paar keer verwijzen naar extra onderzoek laat de lezers enigszins onbevredigd achter.
In drie hoofdstukken schetst het boek een beeld van Huygens in relatie tot de schilderkunst van zijn tijd. De hoofdstukken beslaan een steeds wijdere context. Terwijl in het eerste hoofdstuk de nadruk ligt op zijn privéleven, wordt in het tweede gekeken naar zijn sociale netwerk. Huygens’ functie aan het hof van Oranje wordt als laatste behandeld. In zijn privéleven had hij volgens Broekman een uitzonderlijk grote belangstelling en hoge waardering voor schilders en schilderkunst (p. 35). Enkele van zijn gedichten gaven in het verleden aanleiding om aan te nemen dat Huygens slechts interesse veinsde, maar Broekman probeert dat te weerleggen door te wijzen op zijn autobiografische werk en gedichten als ‘Ooghen-troost’ waarin zijn belangstelling duidelijk naar voren komt. Voor iemand die niet thuis is in de gedichten van Constantijn Huygens, is deze bewijsvoering moeilijk te volgen. De titels worden wel genoemd maar de inhoud wordt niet uitgebreid besproken.
Interessant is in het eerste hoofdstuk het deel over persoonlijke contacten die Huygens had met beroemde schilders als Rembrandt, Lievens en Vermeer. Zijn persoon komt toch meer tot leven als men weet dat hij ze in hun atelier opzocht! Ook in het tweede hoofdstuk verschijnt Rembrandt ten tonele. Huygens schreef in zijn leven tienduizenden brieven en een deel van zijn correspondentie voerde hij met schilders. Hij was een mecenas die bepaalde schilders aanbevelingen meegaf en aan werk hielp. Schilders probeerden dan ook bij hem in het gevlei te komen door hem te prijzen of zelfs kunstwerken toe te sturen. Zijn rol als mecenas, waarbij hij zich als een spin in het web van de kunstwereld van de zeventiende eeuw bewoog, lijkt een belangrijke reden om zijn invloed op de schilderkunst in boekvorm te gieten. Toch krijgt zijn mecenaat niet meer aandacht dan andere zaken. In hetzelfde hoofdstuk is ook te lezen dat Huygens dichtte over portretten die hij aan het hof of bij vrienden zag. Waarom hij dat deed, blijft vaag; de constatering dat ‘het feit dat Huygens het onmogelijk achtte dat in de schilderkunst het wezen van Gods schepping kon worden uitgebeeld, betekent echter niet dat Huygens de portretschilderkunst niet waardeerde’ (p. 60) is eerlijk gezegd weinig instructief. Broekman blijft zo te ver van interessante vragen.
Frederik Hendrik is de belangrijkste man in het laatste hoofdstuk. Er staan enkele mooie (zwart-wit) reproducties van de schilderijen uit de prachtige collectie van de Oranjes in het boek. Huygens blijkt actief te hebben meegeholpen aan het verkrijgen van de collectie. Amalia van Solms vertrouwde Huygens de inrichting van de Oranjezaal in Paleis Noordeinde toe. Ook hier komt het beeld naar voren van Huygens die Nederland op de kaart wilde zetten en via een indrukwekkend netwerk schilders contracteerde. En dan blijkt Constantijn Huygens het toch waard om een apart boekje te krijgen over de schilderkunst in zijn leven.
Saskia Wubbolts- de Boer