De derde orde van Sint-Franciscus in het middeleeuwse bisdom Utrecht
Een bijdrage tot de institutionele geschiedenis van de Moderne Devotie
H. van Engen
488 pp, € 39,-
isbn/issn: 9065509208
Middeleeuwse Studies en Bronnen XCV; geïllustreerd.

De derde orde van Sint-Franciscus in het middeleeuwse bisdom Utrecht

(recensie: Martin de Bruyn)

 De geschiedenis van de Moderne Devotie is onlosmakelijk verbonden met Geert Grote (1340-1384). Zeer kort gezegd streefde de beweging naar een versobering en intensivering van het religieuze leven van leken. De Moderne Devotie kende institutioneel gezien drie stromingen. De eerste tak was die van de broeders en zusters van het Gemene Leven. De tweede tak was die van de reguliere kanunniken en kanunnikessen die leefden volgens de regel van Sint Augustinus; hiervan waren de conventen verenigd in het Kapittel van Windesheim of het Kapittel van Sion. De derde tak was die van de broeders en zusters van de Derde Orde van Sint Franciscus, die verenigd waren in het Kapittel van Utrecht; deze staan centraal in het onderzoek van Van Engen.

In het eerste hoofdstuk gaat de auteur uitvoerig in op de overgeleverde bovenlokale normatieve bronnen die hij voor zijn onderzoek heeft gebruikt. Het Kapittel van Utrecht had niet één centrale hoofdzetel waar alle administratie werd bijgehouden maar zijn archieven werden bewaard in verschillende mannenconventen. Het Utrechtse Ceciliaconvent was in het begin van de vijftiende eeuw wel te beschouwen als de centrale bewaarplaats van het archief maar in de loop van de vijftiende eeuw werden de stukken ook buiten Utrecht bewaard. Het nadeel is dus dat het bronnenmateriaal zeer verspreid is; aan de andere kant is het wel mogelijk om tot een zo compleet mogelijke reconstructie te komen van het archief van het Kapittel van Utrecht.

Na de uiteenzetting over het gebruikte bronnenmateriaal komt de geschiedenis van de Derde Orde van Sint Franciscus in het bisdom Utrecht aan bod tot aan de oprichting van het Kapittel van Utrecht in 1399. De vrouwelijke volgelingen van deze derde regel van Sint Franciscus werden tertiarissen genoemd en zij waren al in diverse steden binnen het middeleeuwse bisdom Utrecht aanwezig. Door een aantal besluiten van het concilie van Vienne (1311-1312), waarbij er onder andere zeer kritisch werd gekeken naar leken die er een religieus leven op nahielden zonder aangesloten te zijn bij een door de paus goedgekeurde orde en door de uiteindelijke veroordeling daarvan, nam het aantal tertiarissen toe. Het betrof vooral de levenswijze van begarden en begijnen, maar ook de broeders en zusters van het Gemene Leven stonden onder verdenking. De aanleiding voor de oprichting van het Kapittel van Utrecht moet gezocht worden in de verdenkingen die er rustten op hun levenswijze. Zeer uitgebreid zet de auteur stap voor stap uiteen wie de initiatiefnemers voor de oprichting waren en welke obstakels zij moesten overwinnen tot de uiteindelijke oprichting in 1399 en de vaststelling van de statuten.

Een zeer interessant hoofdstuk betreft de monastieke rituelen. De auteur slaagt erin om een levendig beeld te schetsen van de inkleding, de proeftijd en de professie: het afleggen van de drie monastieke geloften. Het afleggen van de drie geloften, gehoorzaamheid, kuisheid en armoede, was in de beginperiode van het Kapittel van Utrecht niet verplicht; in 1488 werd het wel verplicht gesteld. Toch zijn elementen van de drie geloften er wel te vinden, alleen aangepast aan de situatie van de tertiarissen. Tertiarissen die de professie aflegden, deden vaak afstand van hun bezit ten gunste van het convent waar zij intraden. De goederen kwamen hiermee in de dode hand, met als gevolg dat de wereldlijke overheid er geen belasting over kon heffen. Dit zorgde regelmatig voor spanningen tussen het Kapittel en met name de stedelijke overheden. Privé-bezit voor tertiarissen was tot 1488 toegestaan, maar ook ver daarna waren er tertiarissen die er privé-bezit op nahielden, bijvoorbeeld in de vorm van lijfrenten.

Het proces van verkloostering van de conventen die aangesloten waren bij het Kapittel van Utrecht was een logische stap, omdat de tertiarissen zich nog verder van de wereld afzonderden. Ten eerste diende het desbetreffende convent zich af te schermen van de parochie waaronder het viel. De pastoorsoorkonden waarin de afscheiding van de parochie geregeld werd, zijn een belangrijke bron voor het onderzoek naar het proces van verkloostering. Ten tweede diende het convent de clausuur in te voeren. Dit betekende een letterlijke afscheiding van de buitenwereld. Ten derde blijkt dat in sommige gevallen de aanneming van de clausuur gepaard ging met de overgang naar een nieuwe, strengere leefregel, waarbij men overstapte naar een andere orde en terechtkwam bij een ander kapittel, bijvoorbeeld het Kapittel van Sion.

De juridische status van de tertiarissen was voor het Kapittel van Utrecht duidelijk, maar toch was er tamelijk veel kritiek, zowel afkomstig van de kerkelijke als van de wereldlijke overheid. De belangrijkste vraag was of de tertiarissen nu wel of geen religieuzen in de volle betekenis van het woord waren. Het waren in eerste instantie leken die een religieus leven nastreefden. De auteur komt tot de conclusie dat de tertiarissen van de Derde Orde niet als leken of als semi-religieuzen beschouwd moeten worden, maar als religieuze personen (pp. 336-337).

Tenslotte besteedt de auteur enige aandacht aan de invloed die het Kapittel van Utrecht op andere kapittels heeft gehad. De aandacht richt zich op het Kapittel van Keulen (opgericht tussen 1422 en 1427) en op het Kapittel van Zepperen (opgericht in 1435). In beide kapittels is de Utrechtse invloed terug te vinden, al is de invloed in het Kapittel van Zepperen vooral via de Keulse lijn te herleiden. Voor beide kapittels geldt dat er nog nader onderzoek naar de geschiedenis en de rol van het Kapittel van Utrecht gedaan moet worden.

De auteur is erin geslaagd om over een zeer complex onderwerp een helder en gestructureerd boek te schrijven. Vooral de manier waarop hij soms tot in details afdaalt, maakt het abstracte zeer concreet. Zijn uitgebreide kennis van de bronnen stelt hem in staat om de lezer de verbanden tussen de verschillende conventen, personen en onderwerpen duidelijk te maken. De acht bijlagen die het boek telt, zijn stuk voor stuk nuttige toevoegingen aan de eigenlijke tekst. De geschiedenis van een van de belangrijkste middeleeuwse religieuze bewegingen in het bisdom Utrecht begint eindelijk de aandacht te krijgen die ze verdient.


Martin de Bruyn

Trefwoorden:
Middeleeuwen, Bisdom Utrecht, Geert Grote, Moderne Devotie,
Broeders en zusters van het Gemene Leven, Derde orde van Sint Franciscus, Tertiarissen,
Regel van Augustinus, Begijnen en Begarden, Franciscanen, Dominicanen,
Kapittel van Utrecht, Kapittel van Windesheim, Kapittel van Sion,
Frederik van Blankenheim, Verkloostering, Clausuur