De kardinale deugden in de Lage Landen, 1200 - 1500
Krijn Pansters
277 pp, € 29,-
isbn/issn: 978 908 704 001 7
Reeks Middeleeuwse Studies en Bronnen; geïll.

De kardinale deugden in de Lage Landen, 1200 - 1500

(recensie: Diane Spelbos)

Op 13 november 2007 verdedigde promovendus Krijn Pansters zijn proefschrift over de plaats van de kardinale deugden in de middeleeuwse literatuur van de Lage Landen en hun feitelijke belang voor het westerse morele bewustzijn. Op heldere en overzichtelijke wijze heeft hij een veelheid van didactische, theologische en moralistische geschriften uitgediept en met elkaar vergeleken. Steeds stond hierbij de behandeling van de vier kardinale deugden Verstandigheid (Prudentia), Rechtvaardigheid (Iustitia), Gematigdheid (Temperantia) en Dapperheid (Fortitudo) centraal. Uitgangspunt vormden drie probleemgebieden: het belang van de van oorsprong heidense (Plato, Aristoteles), kardinale deugden voor de christelijke moraal, het probleem dat zij vormden bij de theologische uitwerking van deze moraal, en de schaal waarop de kardinale deugden overgeleverd werden bij de laatmiddeleeuwse verspreiding ervan. Aan de hand van deze probleemgebieden kwam Pansters tot de volgende formulering van zijn onderwerp: “om voorgaande hypothesen op hun geldigheid te toetsen, worden de kardinale deugden hier onderzocht op hun betekenis en functie in [...] de Lage Landen tussen 1200 en 1500” (p. 15).
In vier hoofdstukken wordt telkens onderscheid gemaakt tussen schrijvers en doelgroep. Eerst worden de werken die geschreven zijn door leken voor leken behandeld. Hier blijken de kardinale deugden in de ethische canon van de basisvakken op school te zijn opgenomen. Een aantal bewerkingen van Jacob van Maerlant en pedagogische vertalingen van Latijnse geschriften zoals de Dietsche Cathoen naar Disticha Catonis en het Nederrijns moraalboek dat teruggaat op het Moralium dogma philosophorum worden vergeleken met hun bronnen en met elkaar. Hieruit blijkt dat de klassieke deugden veelal worden gecombineerd met andere deugden. Het beoogde publiek bestaat doorgaans uit de (schoolgaande) elite en ten opzichte van de bronteksten blijken de lekenschrijvers eigenzinnig en selectief.
Vervolgens wordt ingegaan op de wijze waarop de kardinale deugden zijn opgenomen in de pastorale literatuur. Deze didactisch-theologische lessen van de seculiere en reguliere clerici droegen in grote mate bij aan de verspreiding van geloofsleer en kerkelijke moraalleer bij een groot publiek. Volgens de richtlijnen van het Vierde Lateraanse Concilie van 1215, ‘zonden uitroeien en deugden planten’, worden de klassieke deugden opgenomen in de catechetische rijtjes van de zeven hoofdzonden tot de tien geboden en daarmee gekerstend. Dit toont Pansters aan de hand van verschillende scholastieke geschriften aan. Opnieuw hebben de kardinale deugden een inhoudelijk-structurerende functie en ook hier dragen zij bij aan de juiste, in dit geval christelijke, levenswijze. Wel schrijft Pansters dat de kardinale deugden nauwelijks een rol spelen in de eenvoudige pastorale werken, die hij dan ook verder niet behandelt.
In de scholastieke geschriften voor kloosterlingen worden de kardinale deugden steeds op exemplarische wijze voor goed gedrag gepresenteerd. Binnen het monastieke discours behandelt Pansters een egodocument waarin Emo (13e-eeuwse abt van het Groningse Premonstratenzerklooster Bloemhof in Wittewierum) tot zelfbeschouwing komt met behulp van de drieledige waardigheid van de ziel (ratio, geheugen en wil). Deze vermogens worden door de kardinale deugden bijgestaan in de strijd tegen de zonden. In hoeverre de theologale deugden Hoop, Geloof en Liefde hieraan bijdragen, legt Emo niet uit.
Ook in de werken van Jan van Ruusbroec en Dionysius de Kartuizer zijn de vier kardinale deugden samen met de drie theologale deugden noodzakelijk voor het strijden tegen de zeven ondeugden. In de latere werken van Ruusbroec komen ze echter niet meer voor. Ook wordt opgemerkt dat ze in de stichtelijke literatuur voor vrouwenkloosters in het geheel niet worden genoemd.
Het laatste onderwerp is de Moderne Devotie, die een belangrijke rol speelt in het moraaltheologische discours van de late middeleeuwen. Terwijl binnen het gedachtegoed van de Moderne Devotie de beoefening van deugden een leidraad genoemd kan worden, is er voor de kardinale deugden geen speciale plaats ingeruimd. Uit de talrijke stichtelijke handschriften blijkt dat de enige manier om spirituele vooruitgang te bereiken erin bestaat dat “men gestadig (continue), door toeleg (studium) en oefeningen (exercitia) kan groeien in deze deugden” (p. 173). Hier worden liefde, gehoorzaamheid, lijdzaamheid, vrees en goedheid bedoeld. De behandelde devote geschriften van David van Augsburg, Florens Radewijns, Gerard Zerbolt van Zutphen en Jan Mombaer zijn handboeken die de devoot tonen hoe hij de deugden kan verwerven om tot volmaaktheid te komen. De kardinale deugden komen hier en daar wel voor, matigheid is ook voor de devoten een belangrijke deugd, maar niet als ‘klassiek kwartet’. De devoten achten ze meer geschikt voor leken.
In de conclusie wordt nogmaals uitgebreid ingegaan op de inhoudelijke en formele aspecten van het laatmiddeleeuws moraaldiscours en worden de verschillende hoofdstukken met elkaar in verband gebracht. Hierdoor ontstaat een duidelijk overzicht van het belang van de kardinale deugden. Echter de conclusie dat de kardinale deugden geen cruciale rol hebben gespeeld in de laatmiddeleeuwse literatuur van de Lage Landen wordt met de behandelde geschriften niet gestaafd. De schrijver geeft geen overzicht van de totale stichtelijke literatuur van deze streken in de onderhavige periode, waardoor geen inzicht wordt gegeven in het relatieve belang van de wel behandelde geschriften. Mogen we uit het ontbreken van de kardinale deugden in de mystieke literatuur van de vrouwenkloosters en de latere werken van Ruusbroec en uit hun schaarse aanwezigheid bij de Moderne Devoten afleiden dat ze dus slechts een marginale rol hebben gespeeld? Door de grote aandacht die wordt gegeven aan de werken waarin de kardinale deugden wel centraal staan, wordt die afweging niet gemaakt en komt dat deel van de conclusie enigszins in de lucht te hangen.Toch is het een boeiend proefschrift, dat ons een kijkje geeft in het middeleeuwse denken over de juiste (lees: deugdzame) manier van leven.


Diane Spelbos


Trefwoorden: Middeleeuwen, Nederlanden, kardinale deugden, middeleeuwse literatuur, scholastiek, Moderne Devotie, moraaltheologie, Jacob van Maerlant, Jan van Ruusbroec