Het onderwerp geluk lijkt een verwaarloosd aspect te zijn in de historiografie van de Nederlandse Verlichting tot nu toe. We denken bij dit tijdperk vooreerst aan verlichting van geest en wereld door het gebruik van de rede, aan wetenschappelijke revolutie en optimistisch vooruitgangsgeloof. Geluk was echter op zeker moment een ware hype in de lange achttiende eeuw. In het buitenland zijn daar al boeken over geschreven, met name over geluksopvattingen in Frankrijk. Met onderhavige dissertatie is het denken over geluk tijdens de Verlichting nu ook wat betreft de Republiek onderzocht.
De vraagstelling van de schrijver is onder andere waar die belangstelling voor geluk vandaan kwam, welke opvattingen men had over geluk in de Republiek, of er ontwikkelingen in die opvattingen te bespeuren zijn en wat de achtergronden van die ontwikkelingen waren. Peter Buijs heeft ondermeer hiertoe een groot aantal bronnen, contemporaine geschriften, aan een lijst met vragen onderworpen. De uitkomsten zijn in het relaas en een enkele tabel verdisconteerd. Achterin het boek is de lange lijst met vragen opgenomen (Bijlage I).
Het geluksdenken was een reactie op het wereldmijdende christendom, dat geluk in het aardse leven niet nastrevenswaardig had bevonden. Het reageerde echter ook op materialistische geluksopvattingen die ontstonden door een toename van welvaart. Tevens was het een gevolg van veranderingen in wetenschap en communicatie. Men kon zich baseren op twee tradities: naar de klassieke traditie meende men dat de mens die deugd betrachtte gelukkig was, ja zelfs dat deugd en geluk equivalenten waren. Deze opvatting kwam ook voort uit de behoefte aan een geseculariseerde moraal en was omstreden. Ondertussen werd van christelijke zijde een verzoening betracht tussen het christendom en het geluksstreven van de mens. Geluk zou zowel hier op aarde als in de hemel te verwezenlijken zijn en hiertoe werd tevredenheid aanbevolen. Daar tevredenheid ook in de klassieke traditie hoog stond aangeschreven en er kritiek was op de abstracte deugd-geluk-equivalentie, werd in de tweede helft van de achttiende eeuw tevredenheid de steeds meer gehoorde geluksopvatting: beperking van begeerte, geluk ook in nederige staat, innerlijke rust, maatschappelijkheid. Van tevredenheid naar huiselijk geluk was maar een kleine stap en toch een grote omwenteling: vriendschap, liefde, huwelijk, huiselijkheid werden belangrijk. Ook persoonlijk geluk en gevoeligheid kwamen daarmee in de belangstelling, keerzijde van het maatschappelijk geluk dat al eerder werd gepropageerd. Hiermee werd de basis gelegd van het moderne geluksconcept van zelfontplooiing en zo meer. Overigens staan we met dit staartje van de muis al met één been in de Romantiek en valt het dan pas op dat de schrijver dit tijdperk nauwelijks noemt.
Geluk was in de achttiende eeuw een zodanig modieus onderwerp geworden dat er naar analogie van de natuurwetenschappen pogingen werden ondernomen tot vestiging van een wetenschap van het geluk. Vele geschriften van allerlei bekende en minder bekende schrijvers en wetenschappers uit de Verlichting passeren de revue, te veel om hier op te noemen. Opmerkelijk zijn de spectatoriale tijdschriften met hun anonieme scribenten, belangrijk voor de verspreiding van de ideeën en debatten. Een andere factor in de overdracht van de denkbeelden vormden de genootschappen, die als paddenstoelen uit de grond schoten: zoals Felix Meritis, wat ‘gelukkig door verdiensten’ betekent. De genootschappen gingen overigens door met de ideeën te bediscussiëren toen de interesse bij het publiek al was weggeëbd. Uiteindelijk bleek het begrip geluk te vaag te zijn voor een wetenschap én overigens ook voor de constitutie van de Bataafse Republiek: in de Verenigde Staten en Frankrijk werd het geluksstreven wel opgenomen in respectievelijk de Onafhankelijkheidsverklaring en de Déclaration des droits de l’homme et du citoyen.
Iets waarmee de schrijver beslist geworsteld heeft en de lezer in ieder geval, is de vraag wat nu specifiek Nederlands is in het debat. De Verlichting en in haar kielzog het geluksdenken is natuurlijk een internationaal verschijnsel geweest en dat blijkt ook telkens weer. Europese denkers werden vertaald en gelezen, hadden Nederlandse volgelingen en ook waren er de Nederlandse filosofen: Descartes, Spinoza (Radicale Verlichting), Luzac, dominees en vele anderen, nog afgezien van de anonieme schrijvers van de spectatoriale tijdschriften. Er vond dus uitwisseling plaats, maar de stemming verliep niet parallel. Zo konden extreem materialistische opvattingen over geluk minder voet aan de grond krijgen in onze Protestantse Verlichting en zorgde de (vermeende) economische malaise aan het einde van de eeuw voor accentverschillen. In zijn eerste hoofdstuk gaat de schrijver in op de problematiek van de verschillende ‘Verlichtingen’ in verschillende landen.
Het wordt tijd de schrijver te complimenteren. Zijn boek is prettig leesbaar. De debatten over geluk worden uiterst levendig weergegeven, inclusief Curricula Vitae van de protagonisten. Verder is het prijzenswaardig hoe helder de lastige materie over het voetlicht wordt gebracht. Het onderwerp is natuurlijk, wat in het boek ook wordt benadrukt, van algemene interesse, daar nu eenmaal ieder mens naar geluk streeft. Ook in die zin, uit ieders persoonlijk belang, verdient het boek een goede ontvangst, waarbij aangetekend moet worden dat het streven naar geluk vóór de tweede helft van de achttiende eeuw nog niet algemeen geaccepteerd was.
Wel vraag ik mij bij de hier verzamelde en overweldigende hoeveelheid omschrijvingen van de geluksstaat af of de schrijver niet overdrijft en of hier sprake is van een kokervisie, hetgeen wel vaker voorkomt bij een diepe duik in het onderwerp. Het kan echter ook zo zijn dat er een inhaalslag geleverd moest worden, gezien het hoogst merkwaardige feit dat over geluksopvattingen in de achttiende-eeuwse Republiek nog niet eerder werd gepubliceerd. Ik neig tot deze laatste conclusie.
Martha Catania-Peters
Trefwoorden:
Nederland, 18e eeuw, Verlichting, Filosofie, Geluksdenken, Geleerde genootschappen