Anders dan de titel van deze nieuwe studie van Cor Trompetter – een van de drie boeken die hij in een tijdsbestek van nauwelijks twee jaar het licht liet zien – suggereert, kenmerkte de Friese doopsgezinde wereld zich lange tijd door een verregaande versplintering in talloze denominaties. In het midden van de zeventiende eeuw konden er in het gewest Vlamingen, Friezen en Hoogduitsers, Waterlanders, Jan Jacobsgezinden en Ukowallisten worden geteld en daarnaast nog verstrooide groepjes Huiskopers, Contra-Huiskopers, Twiskvolk (ook wel ‘Harde Friezen’ genoemd) en het Eebe Wytsesvolk - een volk dat uit een stuk of tien ‘broeders’ met hun gezinsleden bestond. Ook de zuidwesthoek van de provincie (het gebied vanaf de lijn Makkum-Bolsward-Sneek tot aan de Zuiderzee), waar Trompetter zich op richt, kende een bonte verscheidenheid aan doperse groepen. Pas aan het einde van de achttiende eeuw zouden zij zich versmelten tot één grote familie.
Eén grote familie is een van de eerste resultaten van het project ‘Elitevorming onder doopsgezinden in de Republiek’, dat de prominente positie van doopsgezinden in het economische en maatschappelijke leven van de zeventiende en achttiende eeuw in kaart wil brengen en verklaren. Voor Friesland werden deelprojecten uitgezet voor Harlingen en de Zuidwesthoek, waar doopsgezinden een vooraanstaande positie binnen de sociale elite innamen en de lokale welvaart voor een belangrijk deel dreef op hun economische activiteit. Waar het Harlinger onderzoek zich vooral richt op culturele aspecten, concentreert Trompetter zich meer op ‘hardere’ onderwerpen als bevolkingsontwikkeling, maatschappelijke stratificatie en huwelijksnetwerken. Hij doet dit op een efficiënte, doelgerichte wijze aan de hand van tal van demografische en fiscale bronnen, de mogelijkheden en beperkingen van het (niet al te rijke) bronnenmateriaal steeds zorgvuldig tegen elkaar afwegend. Narratieve geschiedschrijving is Eén grote familie duidelijk niet. Dit is sociaal-economische hardcore, niet geschikt voor de argeloze liefhebber van kerkhistorische onderwerpen...
Een sterk punt van deze studie is dat Trompetter de doopsgezinde elite niet geïsoleerd beschrijft, maar tegen een brede sociaal-economische achtergrond – voor zover dat althans mogelijk is, want vóór 1700 blijkt het veelal onmogelijk te zijn om te bepalen of men nu wel of niet met menisten te maken heeft. Trompetter behandelt allereerst de demografische ontwikkeling in de Zuidwesthoek en concludeert dat de doopsgezinden zich juist in de steden met een florerende economie (Bolsward, Sneek) getalsmatig goed wisten te handhaven. In andere plaatsen was echter sprake van een geleidelijke achteruitgang. Die achteruitgang moet al vóór 1700 een aanvang hebben genomen. Het economische patroon sluit aan bij de demografische ontwikkelingen. Menisten waren oververtegenwoordigd in de scheepvaart en verscheidene families wisten een fortuin te vergaren in de houtvaart op het Oostzeegebied.
Toen de scheepvaart in een neerwaartse spiraal terechtkwam, verdwenen vooraanstaande doopsgezinde families uit Zuiderzeestadjes als Hinlopen en Workum. In Bolsward en Sneek daarentegen wisten de doopsgezinden zich niet alleen getalsmatig, maar ook economisch te handhaven. In een aantal casestudies geeft Trompetter deze ontwikkelingen meer reliëf en biedt hij meer inzicht in doopsgezinde verwantschapsnetwerken. Hierbij wendt hij zich onder meer tot het instrumentarium van de genealogie en prosopografie. Dit leidt onder meer tot de conclusie dat leden van de doopsgezinde elite zelden buiten de grenzen van de eigen sociaal-economische laag trouwden en dat mannen uiterst zelden (vrouwen daarentegen vaker) een in religieuze zin gemengd huwelijk sloten. Jammer is wel dat Trompetter zich als het gaat om de presentatie van genealogische gegevens niet conformeert aan bestaande terminologie en conventies. Zo worden de begrippen parenteel en genealogie doorlopend door elkaar gehaald.
De omwenteling van 1795 betekende het einde van de uitsluiting van doopsgezinden uit de politieke ambten. Onder de 107 provisionele representanten die in Friesland werden gekozen, waren 20 doopsgezinden (waarmee dezen gelet op hun bevolkingsaandeel zwaar oververtegenwoordigd waren). In deze politieke gelijkstelling ziet Trompetter direct ook het einde van de doopsgezinde subcultuur in de provincie. Doopsgezinden onderscheidden zich niet meer door een specifieke leefwijze van de rest van de samenleving. Ik vraag me af of de in dit boek gepresenteerde invalshoek een dergelijke verstrekkende conclusie wel rechtvaardigt. Daarvoor richt Eén grote familie zich toch te zeer op de buitenkant van de Friese doopsgezinden en te weinig op de religieuze kern van het doopsgezinde leven. Er is dan ook reden om uit te kijken naar de nog te verschijnen Harlinger studie.
Conrad Gietman
Trefwoorden: Nederland, Friesland, Vroegmoderne tijd, Doopsgezinden, Demografie, Genealogie, Sociaal-economische geschiedenis