Deze zeer interessante publicatie van de hand van S. Groenveld, emeritus hoogleraar in de Geschiedenis en Cultuur van de Republiek der Verenigde Nederlanden aan de Universiteit Leiden, is verschenen in het kader van de herdenking van het Twaalfjarig Bestand 1609 - 2009, de tentoonstelling daarbij ‘het Vredesjaar 1609’ in het Haags Historisch Museum, en de manifestatie Mare Liberum 1609-2009.
In het voorwoord van Antoinette Visser wordt geconstateerd, dat het de eerste publicatie betreft die gewijd is aan de bestandsperiode. Het is mij niet gelukt deze aanspraak te weerleggen, hoe merkwaardig deze ook lijkt. Natuurlijk komt het Bestand in vele boeken voor, vooral als het over de Tachtigjarige Oorlog gaat, maar een aparte uitgave, nee, die bestond blijkbaar nog niet. Wel is het zo dat Groenveld toch weer de gehele Tachtigjarige Oorlog behandelt (zie hoofdstukken 1 en 5). Je zou het boek daarom kunnen omschrijven als een verhandeling over de Tachtigjarige Oorlog gezien vanuit de vraag naar de betekenis van het Twaalfjarig Bestand voor deze periode. Wat deze insteek heeft opgeleverd, is niets minder dan een geheel nieuw perspectief, een nieuwe geschiedschrijving van een (dachten we) overbekend verhaal.
Er zijn echter nog meer aspecten die hebben bijgedragen aan de originaliteit van het relaas. Nog steeds in het voorwoord lezen we: “Fascinerende feiten maken dit boek tot een ware ontdekkingstocht” (p. VI). En dat is helemaal waar. Groenveld rijgt een ongelooflijke hoeveelheid betrekkelijk onbekende feiten aan de draad van zijn verhaal. Deze feiten krijgen echter vooral focus door de theorieën van twee Duitse historici over wat zij aanduiden als de Confessionele Periode: de periode van Reformatie en staatsvorming, met name 1540-1648, waarin politiek en religie sterk verstrengeld raakten. De Bestandstwisten, eindigend met de dood van Oldenbarnevelt en de ‘overwinning’ van prins Maurits en de Contraremonstranten, zijn daar een voorbeeld van.
Maar er is nog een derde kwaliteit die heeft bijgedragen aan het wijde perspectief, en dat is de grote aandacht voor ontwikkelingen in het buitenland, overigens onder te brengen in een trend om de nationale geschiedenis in internationaal perspectief te plaatsen (zie daarover het themanummer van de BMGN deel 124-4, 2009). Ten eerste geeft Groenveld veel aandacht aan de Zuidelijke Nederlanden, die zich in ras tempo in tegenovergestelde richting van het nieuwe noordelijke statencomplex ontwikkelden, onder invloed van Spanje en de Contrareformatie. Maar vooral de vredesonderhandelingen, die vanaf 1607 op het Haagse Binnenhof en later in Antwerpen plaatsvonden, en het Bestand dat daaruit voortkwam, worden zeer nadrukkelijk geplaatst in, en verklaard uit ontwikkelingen in de overige Europese landen. Dat was ook onderdeel van de vraagstelling: ”welke betekenis had het Bestand in Europees verband?”(p.2). Welnu, die betekenis was groot. Iedereen wilde erbij zijn in Den Haag en Groenveld zocht uit waarom. Het ging onder andere om de ongerijmdheid en het gevaar van het Staatse bestuurssysteem zonder staatshoofd, terwijl het de Republiek der Verenigde Nederlanden juist ging om erkenning van haar soevereiniteit. Hendrik IV van Bourbon, koning van Frankrijk, vertegenwoordigd door Pierre Jeannin, had nog een kleine hoop koning te kunnen worden van het geheel, en de belangrijkste eis van Spanje was godsdienstvrijheid voor katholieken, hetgeen onacceptabel bleek. Voor de Republiek was Oldenbarnevelt officieus de belangrijkste man. Voor de Zuidelijke Nederlanden speelden achter de schermen Albert van Habsburg en zijn echtenote Isabella, dochter van Philips II, een opvallende rol. Het paar was bovendien gemachtigd door Philips III.
De conclusie van het boek luidt onder andere dat tijdens het Twaalfjarig Bestand de Republiek haar puberteit beleeft. Aan het begin van de bestandsperiode steken allerlei tegenstellingen de kop op en zijn staat en religie nog behoorlijk ongestructureerd. Tijdens het bestand komen bestuurlijke en religieuze instanties tot wasdom met de heftigheid die past bij puberteitsjaren. Als de oorlog wordt hervat, wat ook niet anders kan omdat Spanje nog steeds over ‘opstandelingen’ spreekt, en de Republiek nog steeds als soevereine staat erkend wil worden, is de Republiek der Verenigde Nederlanden een jong volwassene.
Helaas zakt in het vierde hoofdstuk, handelend over de Republiek in internationaal verband tijdens de bestandsperiode zelf, het verhaal wat in. Hier lijkt de theorie van de confessionalisering geen bindmiddel meer te vormen. Er wordt eerst een opsomming van ontwikkelingen in de verschillende takken van handel opgediend en daarna volgt een brei van internationale politieke ontwikkelingen, overigens bedoeld om aan te geven hoezeer de Republiek als politieke en handelsbekwame partner al werd erkend. Een ander punt van kritiek is dat Groenvelds geschiedschrijving op enkele plaatsen wat finalistische trekjes vertoont (p.89, 130). Zoals het ging, zo moest het ook gaan, lijkt soms de boodschap. Maar er zijn vooral op het gebied van godsdienstvrijheid (Willem van Oranje, Oldenbarnevelt) toch heel wat gemiste kansen te betreuren geweest. Schokkend zijn daarbij de lage cijfers van daadwerkelijke lidmaten van de publieke gereformeerde kerk, bijvoorbeeld omstreeks 1620 hooguit 6% van de Hollandse plattelandsbevolking (p. 80).
Het boek heeft een notenlijst, een lijst van ‘Bronnen en Literatuur’, en een personenregister. Het is zeer fraai geïllustreerd, meest met authentieke afbeeldingen uit de betreffende periode. Wel jammer dat de illustraties soms te klein zijn afgedrukt, waardoor de ingewikkelder prenten niet goed tot hun recht komen. Groenveld geeft verder in zijn conclusie terloops nog aan wat ontbreekt in zijn werk: de opkomst van de Noord-Nederlandse cultuur wordt niet behandeld. In nieuwsgierige afwachting daarvan, kan ik dit boek nu al ter lezing aanbevelen.
Drs. Martha Catania-Peters
Trefwoorden: Nederland, Vroeg-moderne tijd, Republiek der Verenigde Nederlanden, Zuidelijke Nederlanden, Spanje, Twaalfjarig Bestand, Oldenbarnevelt, Godsdienstvrijheid, Souvereiniteit, Internationale politiek