Koggen, Kooplieden en Kantoren
De Hanze, een praktisch netwerk
Hanno Brand en Egge Knol (red.)
228 pp, € 20,-
isbn/issn: 978-90-8704-113-7
geïllustreerd

Koggen, Kooplieden en Kantoren

(recensie: Han C. Vrielink)

Over de Hanze verscheen in Nederland lange tijd vrijwel niets. De auteurs van de twaalf artikelen in deze bundel zijn er goed in geslaagd om die lacune aan te vullen. Dat werd hoog tijd, want de mythevorming over de Hanze vierde hoogtij. In kringen van het bedrijfsleven en de politiek eigende men zich sedert de tachtiger jaren van de twintigste eeuw de Hanze met graagte toe, waarbij het uiteraard meer om een bruikbare mythe ging dan om een zo getrouw mogelijk historisch beeld.
Volker Henn wijst er in het openingsartikel: `Het ontstaan van de Hanze’ ( pp. 11 – 25) op, dat politici sedert de jaren ’80 refereren aan ‘de hanzeatische traditie’ om internationale samenwerkingsverbanden een historische legitimatie te geven. Ook zien zij er bijvoorbeeld niet tegenop om de Hanze een voorloper van de EU te noemen. Terecht betoogt Volker Henn dat dit soort uitingen feitelijk nergens op slaan, omdat we met zekerheid over de Hanze bar weinig weten: het karakter van de Hanze, haar juridische status, de vraag wie er tot de Hanze behoorden, wanneer de Hanze is ontstaan en hoe zij eigenlijk functioneerde – we hebben er meer vragen dan antwoorden op. Henn legt uit dat dit deels komt door de schaarste aan bronnen, maar ook doordat de taal van de bronnen vaak meerduidig is. Bovendien had de Hanze zelf er baat bij om partijen in onzekerheid te laten over de eigen juridische status en de vraag wie nu wel en wie niet lid was.
De Hanze was zeker geen verbond met een strakke organisatie, nog minder was het een staat, al speelde het soms wel een rol op politiek gebied. Het ging de Hanze, aldus Henn, in de eerste plaats om “het verwerven en verdedigen van handelsprivileges in het buitenland en het nastreven van een nagenoeg concurrentieloze en voor alle betrokkenen winstgevende goederenuitwisseling tussen het grondstoffen- en graanrijke Oosten en het ambachtelijk hoogontwikkelde Westen” (p. 12). In het artikel licht hij deze stelling op heldere wijze toe.
Of de Hanze inderdaad naar een monopoliepositie streefde, is echter de vraag. Stuart Jenks weet in een kort maar krachtig artikel, getiteld: `Concurrentie’ ( pp. 78 – 89 ) aannemelijk te maken, dat dit een oude opvatting is, afkomstig van Philippe Dollinger. Deze Franse historicus ging er in zijn bekende werk, La Hanse (1964), van uit dat de Hanze inderdaad zo’n monopoliepositie bezat, met name op bepaalde routes (waaronder de landweg van Hamburg naar Lübeck) en dat die positie cruciaal was voor het voortbestaan van de Hanze. Dollinger was dan ook van mening dat de concurrentie van de zogenaamde Butenhansen , zowel de Hollandse ‘ommelandvaarders’ in het noorden als Neurenbergers en Augsburgers vanuit het zuiden, een dodelijke bedreiging voor de Hanze vormden, waartegen zij het tenslotte heeft moeten afleggen. Jenks weet met gedetailleerd betoog te bewijzen dat het met die concurrentie wel meeviel. “Het feit dat de Hanze bijna 500 jaar overeind bleef, betekent dat zij wist in te spelen op de veranderingen die het eerste tijdperk van de globalisering met zich meebracht”, concludeert de auteur.
In: `De bestuurlijke slagkracht van de ‘Stedenhanze’’ ( pp. 29 – 43) wijst Hanno Brand er allereerst op dat de oudste Hanze die van de kooplieden was en dat deze tot in de zeventiende eeuw naast de `Hanze van steden’ bleef bestaan. De Hanze van de kooplieden genoot aanvankelijk de bescherming van de Duitse keizers. Toen echter de keizerlijke macht rond 1250 taande en de steden juist in macht groeiden, namen de stadsbesturen, waarin tezelfdertijd de rijke kooplieden doordrongen, de rol van beschermers van de “Gemeenschap van kooplieden uit het Duitse Rijk” over. Een samenwerking van stedelijke besturen – de Hanze van de Steden – ontstond , met Lübeck als primus inter pares. Haar voornaamste doel was om de buitenlandse belangen van de kooplieden te beschermen, desnoods met militaire middelen. Daartoe vergaderden gezanten van de steden wanneer dat nodig geacht werd. Brand legt de nadruk op “het ad-hoc-karakter van dergelijke besprekingen, die er veeleer op gericht waren om acute probleemsituaties op te lossen dan om een langjarig gemeenschappelijk beleid te formuleren. Het was een gang van zaken die tot in de zeventiende eeuw de bestuurlijke mores van de Hanze bleef bepalen”(p. 28).
De Stedenhanze had daardoor meer het karakter van een “fijnmazig netwerk van verdragen en tijdelijke verbonden”(p. 28). Voor een goed begrip van de Hanze en haar geschiedenis dienen we, aldus Brand, te beseffen dat: “de Hanze opereerde in steeds wisselende coalities, die weinig van doen hadden met de aloude idee van de Hanze als hechte stedenbond” (p. 38). In detail beschrijft Brand vervolgens de werking en de consequenties van het losse coalitiekarakter van de Hanze.
In: `De Hanze en de Europese economie in de middeleeuwen’ (pp. 45 – 61) schetst Carsten Jahnke een breed panorama van de Europese handelsstromen en de rol van de Hanze als “de grote circulatiepomp” (p.45) daarin. De voornaamste producten waarin de Hanze handelde, waren: bont en bijenwas uit Rusland, laken uit Vlaanderen en Engeland, koper uit Slowakije en Zweden, ijzer uit Midden – Zweden en het Tatragebergte, zout uit Lüneburg, Krakau, de Baai van Bourgneuf en Lissabon, haring van Schonen ( Zuid – Zweden) en stokvis van de Lofoten. Jahnke geeft een boeiend relaas over de werking van de hanzeatische handel.
Dick E.H. de Boer verduidelijkt op heldere wijze in: `Koopliedennetwerken en de Hanze’ ( pp. 64 – 77 ) hoe uit persoonlijke, aanvankelijk zelfs voornamelijk familiale koopliedenhanzen van kleine omvang de grote Hanzenetwerken ontstonden. Om de handelsbelangen beter te behartigen, ontwikkelde zich uit die afzonderlijke, deels familiale netwerken eerst een grote “geclusterde Koopliedenhanze”(p.66) (zie het artikel van Henn). Daaruit groeide later de Hanze van de Steden (zie het artikel van Brand).
De Hanze kende vier nederzettingen in het buitenland, de vier Kantoren. Justyna Wubs – Mrozewicz beschrijft in: `De Kantoren van de Hanze: Bergen, Brugge, Londen en Nowgorod’ ( pp. 91 – 107 ) de interessante geschiedenis van het leven van de Hanzekooplieden in die plaatsen, het bestuur van de Kantoren, de gebruiken bij koop en verkoop. In een groot gebied rond de Noordzee en de Oostzee was het Nederduits de lingua franca. In Bergen echter, zo is uit recent onderzoek gebleken, praktiseerde men bij contacten tussen hanzeaten en Noren een vorm van semicommunicatie: ieder sprak zijn eigen taal en men kon elkaar voldoende begrijpen. Hermann Niebaum gaat in: `Taal en communicatie in het Hanzegebied’ ( pp. 160 – 169 ) verder op de rol van het (Middel)nederduits in.
De handelsroutes van de Hanze liepen niet allen via de Noord- en Oostzee, maar veel goederenvervoer vond plaats via rivieren en landwegen. Job Weststrate vermeldt in: `Handel en transport over land en rivieren’ ( pp. 144 – 159) tal van interessante gegevens over dit onderwerp. Hij plaatst aan het slot zelf één belangrijke kanttekening, namelijk dat de door hem beschreven handel en transport over land en rivieren “niet helemaal als strikt hanzeatisch kunnen worden gekwalificeerd”, omdat deze niet zo sterk rustten op handelsprivileges.
Een mooi overzicht van de huidige stand van zaken in het onderzoek naar het Hanzevaartuig bij uitnemendheid, de kogge, biedt Ansre F.L. van Holk met: `Maritieme archeologie van de kogge’ ( pp. 124 – 143).
Het slotartikel is van de hand van de Duitse hoogleraar en leider van het onderzoek naar de Hanze aan het Archief van Lübeck , Rolf Hammel – Kiesow. In: `Hoe de Hanze verdween en op de drempel van de 20e naar de 21e eeuw weer opleeft’ (pp. 190 – 203 ) schetst hij een verrassend beeld van de historiografie en de beeldvorming van de Hanze in de politiek, de propaganda, de literatuur en schilderkunst. Van dat laatste bevat het artikel een schitterend voorbeeld uit het Tweede Keizerrijk. De schilder heeft, in evocatieve historiserende stijl, de kogge afgebeeld als een indrukwekkende driemaster met een fraaie opbouw en dramatische boeggolven; hij koos bovendien een super laag standpunt, zodat de kogge als een enorm zeekasteel op de beschouwer komt aandenderen. Dit alles moest de indruk wekken dat “auch damals” de Duitse zeemacht niet onderdeed voor de West–Europese vloten van latere eeuwen, en dat het Wilhelminische Duitsland met haar vlootpolitiek aansloot op een roemrijk verleden.
Het boek is zeer fraai uitgevoerd, zoals we dat van de uitgeverij Verloren kennen. Mooie illustraties, meest in kleur, sieren en verduidelijken elk artikel in ruime mate. Literatuurverwijzingen vindt de lezer in de noten bij elk artikel. Tot slot bevat het boek gegevens over de dertien auteurs.

Han C. Vrielink

Trefwoorden: Middeleeuwen, West-Europa, Noordzee, Oostzee, Hanze, Kooplieden, Stedengeschiedenis, Koggen, Handel en scheepvaart, Economische geschiedenis,
Ommelandvaarders