Geld in het water
Antwerps en Mechels kapitaal in Zuid-Beveland na de stormvloeden in de 16e eeuw
Cornelis Dekker en Roland Baetens
335 pp, € 29,-
isbn/issn: 978-90-8704-123-6
geïllustreerd

Geld in het water

(recensie: Martha Catania-Peters)

 De zestiende eeuw verliep voor Zuid-Beveland in waterstaatkundig opzicht rampzalig. Het verdronken land van Zuid-Beveland is daarvan genoegzaam getuige. Door slecht dijkonderhoud en turfwinning was het eiland niet meer goed beschermd tegen stormvloeden. Hier en daar was men laks geworden, omdat de zee zich tijdenlang niet meer van zijn duistere kant had laten zien. Maar de zeespiegel steeg en er was een toename van het verschil tussen eb en vloed. Toen het mis ging in 1530 ten tijde van de Sint-Felixvloed, ging het dan ook goed mis. En het bleef daar niet bij.

Zuid-Beveland in Zeeland maakte gedurende driekwart van de zestiende eeuw onderdeel uit van het Habsburgse rijk onder Karel V, later Philips II. Zeeland grensde aan het hertogdom Brabant met Brussel, Mechelen en de bloeiende havenstad Antwerpen. De politieke en commerciële relaties met deze toenmalige wereldhaven waren vanwege de toegangen via de (Ooster)schelde en de Honte (later Westerschelde) nogal levendig. Door tolheffing in Zeeland en de noodzaak van een goede vaarweg, waren er allerlei wederzijdse belangen. Toen de Sint-Felixvloed kwam in 1530 (ook Antwerpen, de overige Zeeuwse eilanden en Holland hadden daar overigens onder te lijden), was dit slecht nieuws voor Brussel en landvoogdes Margaretha van Parma, maar vooral ook slecht nieuws voor de Antwerpse haven.

Wat deze studie duidelijk wil maken, is dat er na de vloed nog vele pogingen gedaan zijn om de dijken van de overstroomde gebieden te herstellen, echter met wisselend succes. Deze inspanningen zijn zeker wat betreft de gebieden die uiteindelijk toch moesten worden opgegeven, zoals Reimerswaal, Agger, Bath en Hinkelenoord, minder bekend, en de kosten ervan waren enorm. Naast eigen investeringen, geld uit Brussel en van de stad Antwerpen, ging het na de eerste mislukkingen in toenemende mate om zo’n 250 particuliere investeerders uit Antwerpen en in mindere mate uit Mechelen. Sommigen daarvan behoorden tot de absolute top van de internationale handelswereld. De belangrijkste reden om te hulp te schieten was de vrees dat de Honte samen zou gaan stromen met de Schelde op plaatsen waar het land onder water stond. Er zouden zich daardoor platen kunnen vormen, waardoor de haven van Antwerpen moeilijk bereikbaar zou zijn. Voor de kooplieden en financiers was er daarnaast natuurlijk ook de hoop op een goede investering.

Dit boek is ten dele een prosopografisch onderzoek, een collectieve biografie van de Antwerpse en Mechelse investeerders, en daarmee ook een eliteonderzoek. Dat neemt niet weg dat de schrijvers ook uitvoerig aan de hand van ooggetuigenverslagen uit allerhande archiefstukken (er werd heel wat heen en weer geschreven) over de opeenvolgende dijkdoorbraken verslag doen: de Sint-Felixvloed van 1530, de inundatie van 2 november 1532, die al geen naam meer kreeg. En dan waren er nog de Sint-Pontiaansvloed van 1552 en de Allerheiligenvloed van 1570. Verder vonden er nog vele kleinere dijkdoorbraken plaats.

Na elke ramp worden steeds de plannen voor dijkherstel en hoe die te financieren besproken. De animo om geld te investeren nam natuurlijk geleidelijk aan af. De contracten, de investeerders, de leningen, de polders, de plannen, de commissies, de discussies, de voortgang en de vaak niet geringe ondervonden moeilijkheden, komen gedetailleerd aan bod, niet in de laatste plaats ook de inspanningen van de Zuid-Bevelandse bevolking zelf, en soms het ontbreken van initiatieven bij dijkgraven en adellijke heren. Zo is er de grove nalatigheid van Adriaan van Reimerswaal, heer van Lodijke. Had hij meteen de eerste dagen na de Sint-Felixvloed het gat bij het kasteel van Lodijke gedicht in plaats van op een gratis haven te hopen, dan zou hij veel ellende hebben kunnen voorkomen.

Dat Cornelis Dekker, behalve historicus ook rijksarchivaris van Utrecht en hoogleraar archiefwetenschap en paleografie is geweest, blijkt op vrijwel elke bladzijde. De gedetailleerde kennis van de archiefstukken, waarvan de inhoud moeiteloos wordt verwerkt tot leesbare verslagen, getuigt daarvan. Soms ontstaat echter de indruk dat er geen selectie is gemaakt en men alles heeft willen opnemen in het betoog. De lezer raakt daardoor het spoor tussen de vele poldertjes, dijken, plannen en investeerders wel eens bijster. Ook zijn de opsommingen van namen van betrokkenen niet altijd even boeiend, maar wellicht weer nuttig bij vervolgonderzoek.

Merkwaardig is dat bij zoveel feitenmateriaal, het aantal slachtoffers van de watersnoden nauwelijks in de archiefstukken voorkomt. Maar dat de bevolking zwaar te lijden had, blijkt ook uit andere zaken. In Reimerswaal heerste de pest, overigens al vanaf 1529. Op den duur waren er steeds meer parochies waaruit de bewoners noodgedwongen wegtrokken. Geboefte nam vaak de verlaten plaats in bezit, voor zolang het duurde. De dijkwerkers werden door Andries Vierling, ontwerper van een soort deltaplan avant la lettre, beschreven als boeven en rabauwen, die steeds toezicht nodig hadden. Allerlei belastingen werden steeds maar opgeschort om toch vooral geld vrij te maken voor de zoveelste poging tot dijkherstel. De Geuzen plunderden Reimerswaal in 1572 nadat zij de stad hadden ingenomen, en in 1585 viel Antwerpen in Spaanse handen. Dat maakte het er ook allemaal niet makkelijker op: Antwerpen was vanaf 1585 vijandelijk gebied.

Het boek sluit af met een beschrijving van de laatste jaren van het inmiddels tot eiland verworden Reimerswaal, dat nog tot ongeveer 1631 min of meer bewoond bleef.

Deze studie is onderaan de bladzijden geannoteerd, meest met verwijzende noten. Hier en daar zou een verklarende nood, of anders een index van begrippen, niet hebben misstaan. Met wat voor `gemet’ hebben we hier bijvoorbeeld van doen? Is er een indicatie te geven van de waarde van het pond (£) Vlaams en de gulden? Wat voor ‘oktrooi’ wordt bedoeld, waarmee men bijvoorbeeld toestemming verkrijgt voor het repareren van de dijken?

Het boek heeft wel een index van persoons- en plaatsnamen, een lijst van archiefbronnen (en dat zijn er nogal wat), een lijst van geciteerde literatuur en twee bijlagen met uitgebreide informatie over eigenaren van grond op Zuid-Beveland, afkomstig uit Antwerpen en Mechelen van 1530 tot 1602. Hoofdstuk X geeft een overzicht van het grondbezit van Antwerpenaren en Mechelaren in Zuid-Beveland in de 16e eeuw, onder andere in een tabel van aantallen grondeigenaren na 1530, 1552, 1581, en een lijst van eigenaren met minstens 100 gemeten: na 1552 zijn dat er nog maar heel weinig.

 

 

Drs. Martha Catania-Peters


 

Trefwoorden: Nederland, Zuid-Beveland, Zeeland, Antwerpen, Mechelen, Reimerswaal, zestiende eeuw, Watersnood, Stormvloeden, Investeringen, Prosopografie, Sociaal-economische geschiedenis