In deze studie, zich bevindend op een drielandenpunt van letterkunde, geschiedenis en theologie, en welke eveneens is verschenen als dissertatie aan de Universiteit van Leiden, onderzoekt Lydeke van Beek de Zwolse auteur Dirc van Herxen en zijn Eerste Collatieboek. Van Herxen was één van de belangrijke voormannen van de Moderne Devotie. Hij was rector van het Gregoriushuis van de broeders van het Gemene Leven te Zwolle vanaf zijn 29e levensjaar tot aan zijn dood op 21 maart 1475. Hij was toen 76 jaar oud. Tijdens zijn vrome leven was hij de meest productieve en veelzijdige auteur uit de kring van de broeders van het Gemene Leven. Hij schreef tal van stichtelijke geschriften, in de volkstaal en in het Latijn. Zo is er behalve het Eerste Collatieboek, dat geheel en gedeeltelijk in twee nog tamelijk recent ontdekte handschriften is overgeleverd, ook een Tweede Collatieboek geweest, dat niet werd teruggevonden, maar dat bestond uit teksten voor zon-, feest- en heiligendagen: een soort liturgische kalender dus. Wat de onderwerpen zijn van Herxens Eerste Collatieboek, voor wie het werd geschreven en hoe het werd gebruikt, is samen met de auteur onderwerp van deze studie. Het onderzoek wordt geplaatst tegen de achtergrond van de geschiedenis van de Moderne Devotie van Geert Grote, de discussie over het karakter en de status van de broeders van het Gemene Leven, het laatmiddeleeuwse religieuze leven van de stad Zwolle, maar ook van Amersfoort en de regio van de Duitse stad Goch.
Van Beek heeft een nogal beschrijvende hand. Een scherpe vraagstelling vinden we niet, eerder een doelstelling (het Eerste Collatieboek en zijn auteur bestuderen), maar er worden in de loop van het relaas vele deelvraagstellingen gegeven. In de eerste twee hoofdstukken wordt ingegaan op de persoon van Dirc van Herxen, er wordt een overzicht van zijn oeuvre gegeven, de broeders van het Gemene Leven te Zwolle, het ontstaan van het Gregoriushuis, en de betwiste status van de broederschap worden besproken. De broederschap was geen kloosterorde, want er werd geen gelofte afgelegd. De juridische grondslag was de donatio inter vivos, praktisch dus een leven in gemeenschap van goederen: het ‘Gemene’ leven. De volgende drie hoofdstukken behandelen de collatiepraktijk bij de Moderne Devotie, en de overlevering, opbouw en ordening van het Eerste Collatieboek. Hier wordt ook een vergelijking gemaakt van deze teksten met Van Herxens Latijnse Collationale, waaruit blijkt dat het volkstalige collatieboek was toegespitst op de leken die de collatie bijwoonden.
“Al met al biedt het Eerste Collatieboek een bont palet aan teksten om, zoals Jacobus de Voecht het verwoordt, leken te trekken tot het Woord van God: preken, exempelen, betogen en beschouwingen met tal van ‘goede punten’ die stof tot nadenken bieden.” (p. 164)
Bovenstaande typering van contemporaine broeder en chroniceur De Voecht zal Van Beek hebben geïnspireerd tot de titel van haar boek Leken trekken tot Gods Woord. Een collatie was bij de broeders van het Gemene Leven een stichtelijke bijeenkomst van broeders onderling, maar vooral ook voor leken die in de wereld toch een van de wereld afgekeerd leven wilden leiden. Daar moest begrijpelijke taal gebruikt worden: in het geval van het Eerste Collatieboek betrof het exempelen, compilaties en extracten uit diverse bronnen over zonden (hoogmoed, gulzigheid, traagheid, toorn, achterklap, lichtvaardig oordeel, enzovoort), en deugden (naastenliefde, geduld, dankbaarheid, gebed, kuisheid, lijdzaamheid, enzovoort). De teksten werden voorgelezen. Soms waren ze aanleiding tot een gesprek, maar dat lijkt toch niet vaak het geval te zijn geweest. De exempelen gingen vaak over de hel en de deugd van de ‘verduldicheit’ (het geduld), dat laatste vooral in de vastenperiode. Er was namelijk ook een leessleutel in het boek opgenomen: een lijst van dagen waarop bepaalde teksten aan bod dienden te komen. Zo kwam alles ten minste een keer ter sprake en op het geschikte moment. Overigens, daar de collaties zoals de schrijfster aantoont ook juist bedoeld waren voor leken, waren er voor dat publiek speciale onderwerpen toegevoegd, zoals over het huwelijk, Vander echtscap, en over het lezen van stichtelijke boeken in de volkstaal, Van Duytsche boeken te lesen. (p. 146, 141) Met name ging het bij dit laatste onderwerp om de vraag hoe dit te verdedigen was.
In het zesde hoofdstuk komt de auteur zelf weer meer in beeld, als zijn selectie- en vertaalstrategie betreffende het Eerste Collatieboek worden bestudeerd. In het zevende en laatste hoofdstuk wordt de vraag gesteld hoe het collatieboek in de praktijk heeft gefunctioneerd. Het blijkt dan nog knap lastig te zijn daar iets met zekerheid over te zeggen.
Het boek bevat een Engelse samenvatting. Een Nederlandse vertaling daarvan zou welkom zijn, temeer daar vraagstellingen en conclusies nogal over het boek verspreid voorkomen. Een ander punt van kritiek op deze over het algemeen uitvoerige studie, is dat in de discussie over de status van de broeders van het Gemene Leven, het feit onderbelicht is gebleven, dat er een verbod was op de stichting van nieuwe kloosterorden. Daarover horen we slechts dat Van Herxen in zijn traktaat De Communi vita betoogde dat het weliswaar verboden was om een nieuwe kloosterorde te stichten, maar dat de devote gemeenschappen zich hier niet aan bezondigden (p.31).
Dit boek is natuurlijk uitgebreid geannoteerd. Er is een bibliografie en een register van handschriften, archivalia en plaatsnamen. Ook zijn er negen interessante bijlagen opgenomen, die veelal inzicht geven in de inhoud van het Eerste Collatieboek, zoals een editie van de leessleutel in handschrift U, een schema van de opbouw en samenstelling van het Eerste Collatieboek, en de inhoud van de toegevoegde rubrieken in het Eerste Collatieboek.(p.189-248).
Drs. Martha Catania-Peters
Trefwoorden:
Nederland, Middeleeuwen, Moderne Devotie, Broeders van het Gemene Leven, Dirc van Herxen, Geert Grote, Zwolle, Amersfoort, Religie, Collatie