Een stad vol lezers
Leescultuur in Haarlem 1850-1920
Boudien de Vries
511 pp, € 35
isbn/issn: 9789460040658
geïllustreerd

Een stad vol lezers

(recensie: Mirjam Koelewijn)

 
Juist in een tijd als de onze waarin ‘ontlezing’ een trend lijkt en de sluiting van bibliotheken dreigt, is het interessant te lezen over de ‘leesrevolutie’ waarvan anderhalve eeuw geleden in Nederland sprake was. Dit prettig leesbare en rijkelijk geïllustreerde boek over leescultuur in de stad Haarlem in de tweede helft van de negentiende tot het begin van de twintigste eeuw geeft een gedetailleerd beeld van deze leesrevolutie.
Boudien de Vries, universitair hoofddocent Sociale Geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam, stelt zichzelf de vraag ‘wie leest wat’ in Haarlem in de periode 1850 tot 1920. Het scharnier tussen het ‘wie’ en het ‘wat’ wordt gevormd door de mogelijkheden die er zijn om boeken te lezen, aldus de auteur. Dit wordt overzichtelijk uiteengezet in drie delen: het boekenbezit, het lenen van boeken door de elite en het lenen van boeken door het volk en de kleine burgerij.
Het beperkte geografische kader is vooral methodologisch van aard en de conclusies over de lezers gelden zeer waarschijnlijk ook voor andere Nederlandse steden. Het tijdsbestek is gekozen omdat juist in deze periode een cruciale verandering in het lezen plaatsvond. Door de stijging van de welvaart vond niet alleen een verbreding van het lezerspubliek, maar ook een intensivering van het lezen plaats. Daarbij is het jaar 1920 als eindmarkering gekozen omdat in 1922 de Openbare Leen Bibliotheek in Haarlem haar deuren opende.

 
Het boek begint met een levensschets van drie Haarlemse boekenbezitters (een bierbrouwer, een bloemschilderes en een markante ondernemer met allerhande nevenfuncties) en hun boekencollecties. Dit eerste hoofdstuk laat meteen ook zien wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn van het onderzoek op basis van boedelinventarissen en catalogi van boekenveilingen. De drie Haarlemmers duiken ook later in het boek weer op, want alle drie waren ze lid van het Haarlems Leesmuseum. Van dit Leesmuseum is een unieke serie leenregisters bewaard gebleven, die een belangrijke bron vormen.
Uitgebreid gaat De Vries in op de leesmusea en leesgezelschappen, de confessionele leescultuur, de bloeitijd van de Nutsbibliotheken en de commerciële, aan boekhandels verbonden leenbibliotheken.
Aanvankelijk was het Leesmuseum een mannenbolwerk, maar terwijl er in andere steden speciale leesmusea voor vrouwen werden opgericht, had het Haarlems Leesmuseum ook damesleden, die bovendien inspraak hadden. In de Nutsbibliotheken en commerciële bibliotheken konden zowel mannen als vrouwen terecht. Hier waren ook andere titels verkrijgbaar, van diverse klassieke auteurs tot romans van een aantal in die tijd zeer succesvolle (niet-literaire) schrijfsters.
De collecties van de commerciële bibliotheken laten zien dat er sprake is van vloeiende overgangen tussen de leescultuur van de elite, de smaak van de middenklasse en de volksleescultuur. Rond de eeuwwisseling was de tweedeling tussen elite en volk echter nog niet verdwenen: voor de bovenlaag bestonden er geen financiële of morele belemmeringen om te lenen en te lezen wat men wilde. Tegen 1920 was Haarlem hoe dan ook veranderd in een stad vol lezers.

 
Aangezien dit boek de vrucht is van een jarenlang sociaalhistorisch onderzoek naar de Haarlemse leescultuur, is een grote hoeveelheid aan cijfer- en feitenmateriaal onvermijdelijk. Dit is in diverse tabellen verwerkt, die steeds uitgebreide toelichting krijgen, waaraan dan weer duidelijke en genuanceerde conclusies worden verbonden.
Toch hebben de uiteenzettingen bijna nooit een opsommerig karakter (daar lijkt de auteur uitdrukkelijk voor te waken). Het verhaal van de Haarlemse lezers is in een zo vlotte stijl geschreven dat het boek bijna voortdurend uitnodigt door te blijven lezen. Dat komt beslist ook door de afwisseling met allerhande voorbeelden en vaak treffende (en soms geestige) citaten. Wanneer het bijvoorbeeld gaat over het verschil in karakter tussen de bibliotheken en hoe dit tot uiting komt in het al dan niet aanwezig zijn van omstreden titels, komt de moeder van Lodewijk van Deyssel aan het woord. Zij geeft haar zoon aanwijzingen voor het soort boeken dat hij zou moeten schrijven om er makkelijk geld mee te verdienen: ‘(…) Niet zoo uitvoerig, daar houden de mensen niet van en met eerbied voor de algemeen erkende zedebegrippen; geen roman brengt geld op die niet door leesblibliotheken wordt gekocht en uw boek “eene Liefde” wilde men niet hebben.’
Opvallend is dat Een stad vol lezers buitengewoon mooi geïllustreerd is met veel afbeeldingen in zwart wit en kleur, soms paginagroot, veelal afkomstig uit het Noord-Hollands Archief en de afdeling Bijzondere Collecties van de Universiteitsbibliotheek in Amsterdam. De lezer van dit boek krijgt dus letterlijk een beeld van al die Haarlemse lezers en lezeressen, de boeken die ze lazen en ook de plekken waar ze die konden lenen en lezen.

 
Het ‘Nawerk’ achter in het boek bevat een omvangrijke verantwoording van het gedegen onderzoek dat aan de basis van dit boek ligt, bestaande uit 12 bijlagen, een bibliografie (van gedrukte bronnen en literatuur) en een index op persoonsnamen en kranten en tijdschriften, en een handzaam notenapparaat waar boven elke bladzijde is aangegeven om welke pagina’s in de tekst het gaat.

 

 
Drs. Mirjam Koelewijn


 
Trefwoorden: Nederland, Haarlem, 19e-20e eeuw, Cultuurgeschiedenis, Leescultuur