Een stad vol lezers
 (recensie: Mirjam  Koelewijn)
    
 
Juist
 in een tijd als de onze waarin ‘ontlezing’ een trend lijkt en de
 sluiting van bibliotheken dreigt, is het interessant te lezen over de
 ‘leesrevolutie’ waarvan anderhalve eeuw geleden in Nederland
 sprake was. Dit prettig leesbare en rijkelijk geïllustreerde boek
 over leescultuur in de stad Haarlem in de tweede helft van de
 negentiende tot het begin van de twintigste eeuw geeft een
 gedetailleerd beeld van deze leesrevolutie.
Boudien
 de Vries, universitair hoofddocent Sociale Geschiedenis aan de
 Universiteit van Amsterdam, stelt zichzelf de vraag ‘wie leest wat’
 in Haarlem in de periode 1850 tot 1920. Het scharnier tussen het
 ‘wie’ en het ‘wat’ wordt gevormd door de mogelijkheden die er
 zijn om boeken te lezen, aldus de auteur. Dit wordt overzichtelijk
 uiteengezet in drie delen: het boekenbezit, het lenen van boeken door
 de elite en het lenen van boeken door het volk en de kleine burgerij.
Het
 beperkte geografische kader is vooral methodologisch van aard en de
 conclusies over de lezers gelden zeer waarschijnlijk ook voor andere
 Nederlandse steden. Het tijdsbestek is gekozen omdat juist in deze
 periode een cruciale verandering in het lezen plaatsvond. Door de
 stijging van de welvaart vond niet alleen een verbreding van het
 lezerspubliek, maar ook een intensivering van het lezen plaats.
 Daarbij is het jaar 1920 als eindmarkering gekozen omdat in 1922 de
 Openbare Leen Bibliotheek in Haarlem haar deuren opende.
 
Het
 boek begint met een levensschets van drie Haarlemse boekenbezitters
 (een bierbrouwer, een bloemschilderes en een markante ondernemer met
 allerhande nevenfuncties) en hun boekencollecties. Dit eerste
 hoofdstuk laat meteen ook zien wat de mogelijkheden en
 onmogelijkheden zijn van het onderzoek op basis van
 boedelinventarissen en catalogi van boekenveilingen. De drie
 Haarlemmers duiken ook later in het boek weer op, want alle drie
 waren ze lid van het Haarlems Leesmuseum. Van dit Leesmuseum is een
 unieke serie leenregisters bewaard gebleven, die een belangrijke bron
 vormen.
Uitgebreid
 gaat De Vries in op de leesmusea en leesgezelschappen, de
 confessionele leescultuur, de bloeitijd van de Nutsbibliotheken en de
 commerciële, aan boekhandels verbonden leenbibliotheken.
Aanvankelijk
 was het Leesmuseum een mannenbolwerk, maar terwijl er in andere
 steden speciale leesmusea voor vrouwen werden opgericht, had het
 Haarlems Leesmuseum ook damesleden, die bovendien inspraak hadden. In
 de Nutsbibliotheken en commerciële bibliotheken konden zowel mannen
 als vrouwen terecht. Hier waren ook andere titels verkrijgbaar, van
 diverse klassieke auteurs tot romans van een aantal in die tijd zeer
 succesvolle (niet-literaire) schrijfsters.
De
 collecties van de commerciële bibliotheken laten zien dat er sprake
 is van vloeiende overgangen tussen de leescultuur van de elite, de
 smaak van de middenklasse en de volksleescultuur. Rond de
 eeuwwisseling was de tweedeling tussen elite en volk echter nog niet
 verdwenen: voor de bovenlaag bestonden er geen financiële of morele
 belemmeringen om te lenen en te lezen wat men wilde. Tegen 1920 was
 Haarlem hoe dan ook veranderd in een stad vol lezers.
 
Aangezien
 dit boek de vrucht is van een jarenlang sociaalhistorisch onderzoek
 naar de Haarlemse leescultuur, is een grote hoeveelheid aan cijfer-
 en feitenmateriaal onvermijdelijk. Dit is in diverse tabellen
 verwerkt, die steeds uitgebreide toelichting krijgen, waaraan dan
 weer duidelijke en genuanceerde conclusies worden verbonden.
Toch
 hebben de uiteenzettingen bijna nooit een opsommerig karakter (daar
 lijkt de auteur uitdrukkelijk voor te waken). Het verhaal van de
 Haarlemse lezers is in een zo vlotte stijl geschreven dat het boek
 bijna voortdurend uitnodigt door te blijven lezen. Dat komt beslist
 ook door de afwisseling met allerhande voorbeelden en vaak treffende
 (en soms geestige) citaten. Wanneer het bijvoorbeeld gaat over het
 verschil in karakter tussen de bibliotheken en hoe dit tot uiting
 komt in het al dan niet aanwezig zijn van omstreden titels, komt de
 moeder van Lodewijk van Deyssel aan het woord. Zij geeft haar zoon
 aanwijzingen voor het soort boeken dat hij zou moeten schrijven om er
 makkelijk geld mee te verdienen: ‘(…) Niet
 zoo uitvoerig, daar houden de mensen niet van en met eerbied voor de
 algemeen erkende zedebegrippen; geen roman brengt geld op die niet
 door leesblibliotheken wordt gekocht en uw boek “eene Liefde”
 wilde men niet hebben.’
Opvallend
 is dat Een
 stad vol lezers
 buitengewoon mooi geïllustreerd is met veel afbeeldingen in zwart
 wit en kleur, soms paginagroot, veelal afkomstig uit het
 Noord-Hollands Archief en de afdeling Bijzondere Collecties van de
 Universiteitsbibliotheek in Amsterdam. De lezer van dit boek krijgt
 dus letterlijk een beeld van al die Haarlemse lezers en lezeressen,
 de boeken die ze lazen en ook de plekken waar ze die konden lenen en
 lezen.
 
Het
 ‘Nawerk’ achter in het boek bevat een omvangrijke verantwoording
 van het gedegen onderzoek dat aan de basis van dit boek ligt,
 bestaande uit 12 bijlagen, een bibliografie (van gedrukte bronnen en
 literatuur) en een index op persoonsnamen en kranten en
 tijdschriften, en een handzaam notenapparaat waar boven elke
 bladzijde is aangegeven om welke pagina’s in de tekst het gaat.
 
 
Drs.
 Mirjam Koelewijn
 
Trefwoorden:
 Nederland, Haarlem, 19e-20e
 eeuw, Cultuurgeschiedenis, Leescultuur