Het universitaire bedrijf
Over professionalisering van onderzoek, bestuur en beheer
L. J. Dorsman en P. J. Knegtmans, red
112 pp, € 12,-
isbn/issn: 9789087041823
Universiteit & Samenleving, deel 6; ill.

Het universitaire bedrijf

(recensie: Martha Catania-Peters)

 
In de verantwoording van de bundel Het universitaire bedrijf. Over professionalisering van onderzoek, bestuur en beheer, - vijf van de zes artikelen betreft een bewerking van voordrachten van het vrijwel gelijknamige symposium -, wordt de ontwikkeling geschetst van universiteiten tot efficiënte wetenschappelijke bedrijven met hoog rendement, ofwel hoog percentage afgestudeerden, voorts van het ontstane spanningsveld tussen wetenschapsbeoefening pur sang en de grote efficiënte en daardoor onontkoombaar bureaucratische wetenschaps- en onderwijsinstellingen. Er wordt verwacht dat wetenschapsbeoefening goedkoper kan of zelfs geld kan opleveren. De ene na de andere reorganisatie van de universiteiten dient dit alles te bewerkstelligen en een heel regiment managers heeft er nu zijn intrede gedaan.
Uit de titel van het boek zou men niet opmaken dat de scribenten een probleem zien. Met professionalisering op zich is toch niks mis. Maar dit blijkt anders te liggen, gezien bijvoorbeeld de exclamatie op bladzijde 7: “Hoe heeft het zover kunnen komen met de universiteit, waar eens het gezag van de hoogleraar vrijwel onaantastbaar was”.
De zes artikelen worden kort in de verantwoording besproken in onderlinge samenhang. Hoofdlijn in dat relaas is dat de genoemde ontwikkelingen niet nieuw zijn, maar een lange geschiedenis kennen. Er was ook al veel eerder vraag naar efficiëntie, doelmatigheid, beter bestuur, zoals een citaat van Johan Huizinga, dat ik hier graag wil herhalen, illustreert: “Eenheid, richting, vlotheid, samenhang, dat is het, wat er in ons universiteitsbestuur ontbreekt” (p. 37).
Van deze boodschap en de eerste vier artikelen, terugblikkend op allerlei conflicten en ontwikkelingen in de vorige eeuw, gaat dan ook een zekere geruststellende werking uit: niets nieuws onder de zon, zo lijkt het. De discussie heeft al eerder geklonken. Maar deze geruststellende boodschap brengt ook een zeker onbehagen met zich mee. Is er in het huidige tijdsbestek echt niets anders aan de hand? De laatste twee artikelen geven op die vraag een antwoord en zijn tegelijkertijd verontrustender dan de voorgaande betogen.
Dat samenwerking met het bedrijfsleven onderzoek kan stimuleren, faciliteren, en zeker niet altijd hoeft te conflicteren met onderzoeksdoelen, blijkt uit het artikel van Pim Huijnen, ’Een vroeg verbond van kennis en kapitaal. L. K. Wolff en de professionalisering van het voedingsonderzoek in de jaren 1920 en 1930’ (pp.11-23). Mijn kanttekening daarbij dat niet elk onderzoeksgebied zo potentieel winstgevend is als het toen nieuwe onderzoek naar de vitaminen, en dat nog wel in samenwerking met Organon, is denkelijk een open deur.
In het tweede, derde en vierde artikel zien we het bestuurlijke apparaat van de uitdijende universiteiten van na de Tweede Wereldoorlog veranderen, soms steunend en kreunend onder hervormingen en nieuwe omstandigheden als omvang, democratisering en nieuwe wetgeving zoals de WUB, Wet Universitaire Bestuurshervorming van 1970, en de MUB, Modernisering Universitaire Bestuursorganisatie van 1997. Zo beschrijft Leen Dorsman in `Professionalisering als probleem. De val van een college van bestuur’ (pp.53-72) een conflict aan de Universiteit Utrecht (1981-1982). De casus illustreert wat er zich door de toenemende druk op de universiteitsbesturen toen zoal kon afspelen aan de Nederlandse universiteiten.
Hierna volgt het vijfde artikel, ‘Adieu Humboldt? Over domme organisaties en slimme mensen’, van Lyana Francot en Bald de Vries (pp.73-86). Hoewel we hier nog verder teruggaan in de tijd, namelijk naar het humboldtiaanse Bildungsideaal uit de negentiende eeuw, gaat men in dit artikel toch meer dan daarvoor (via Habermas en de Frankfurter Schule) in op wat er momenteel aan de hand is. Kernwoorden daarbij zijn verzakelijking, rationalisering van onderzoek, marktconform opereren, globalisering. De organisaties van de universiteiten worden slimmer, efficiënter, maar dat heeft ook een keerzijde zoals “voortschrijdende verschraling van onderwijs en onderzoek” (p.86) Een verwant probleem lijkt de commercialisering van tot nu toe vrije beroepen als bijvoorbeeld dat van advocaat. Op zich heeft de commerciële advocatuur beslist bestaansrecht, maar als zij het curriculum van de rechtenstudies gaat beïnvloeden, gaan wetenschap én universiteit zich op een hellend vlak begeven.
Niet alleen Francot en De Vries wijzen op het gevaar van kolonisering door het economische veld, verlies van wetenschappelijke vorming, inhoud en identiteit, en zeker ook van de universiteiten zelf. Ook het laatste artikel betreffende vijftig jaar Utrechts beleid ten aanzien van pers- en publieksvoorlichting over wetenschappelijk onderzoek laat een dergelijk geluid horen. In dit artikel wordt gewezen op het gevaar van de ‘vermerking’ van de universiteit. Gaat het de voorlichters en hun opdrachtgevers nog om objectieve informatievoorziening aan het publiek, of gaat het meer en meer om marketing, imagoversterking, vestiging van een al dan niet verdiende goede reputatie van een universiteit?
Behalve annotaties en literatuurlijsten geeft de bundel een niet overbodig personenregister en informatie over de auteurs. Vijf van de acht schrijvers zijn verbonden aan de Universiteit Utrecht. Dat deze universiteit het meeste voorkomt in de artikelen is dus niet verwonderlijk, maar haar verhalen zijn zonder moeite te transponeren naar de gehele universitaire wereld van Nederland. De titel van de bundel had misschien anders moeten luiden: Het universitaire bedrijf. Over professionalisering en het gevaar van commercialisering van onderzoek, bestuur en beheer.

 
Drs. Martha Catania-Peters   

 
Trefwoorden:
Nederland, 20e eeuw, Universiteitsgeschiedenis, Universiteit Utrecht, Bedrijfsgeschiedenis, Bildungsideaal