Het universitaire bedrijf
(recensie: Martha Catania-Peters)
In
de verantwoording van de bundel Het universitaire bedrijf. Over
professionalisering van onderzoek, bestuur en beheer, - vijf van
de zes artikelen betreft een bewerking van voordrachten van het
vrijwel gelijknamige symposium -, wordt de ontwikkeling geschetst van
universiteiten tot efficiënte wetenschappelijke bedrijven met hoog
rendement, ofwel hoog percentage afgestudeerden, voorts van het
ontstane spanningsveld tussen wetenschapsbeoefening pur sang
en de grote efficiënte en daardoor onontkoombaar bureaucratische
wetenschaps- en onderwijsinstellingen. Er wordt verwacht dat
wetenschapsbeoefening goedkoper kan of zelfs geld kan opleveren. De
ene na de andere reorganisatie van de universiteiten dient dit alles
te bewerkstelligen en een heel regiment managers heeft er nu zijn
intrede gedaan.
Uit de titel van het boek zou men niet opmaken dat de scribenten een
probleem zien. Met professionalisering op zich is toch niks mis. Maar
dit blijkt anders te liggen, gezien bijvoorbeeld de exclamatie op
bladzijde 7: “Hoe heeft het zover kunnen komen met de universiteit,
waar eens het gezag van de hoogleraar vrijwel onaantastbaar was”.
De zes artikelen worden kort in de verantwoording besproken in
onderlinge samenhang. Hoofdlijn in dat relaas is dat de genoemde
ontwikkelingen niet nieuw zijn, maar een lange geschiedenis kennen.
Er was ook al veel eerder vraag naar efficiëntie, doelmatigheid,
beter bestuur, zoals een citaat van Johan Huizinga, dat ik hier graag
wil herhalen, illustreert: “Eenheid, richting, vlotheid, samenhang,
dat is het, wat er in ons universiteitsbestuur ontbreekt” (p. 37).
Van deze boodschap en de eerste vier artikelen, terugblikkend op
allerlei conflicten en ontwikkelingen in de vorige eeuw, gaat dan ook
een zekere geruststellende werking uit: niets nieuws onder de zon, zo
lijkt het. De discussie heeft al eerder geklonken. Maar deze
geruststellende boodschap brengt ook een zeker onbehagen met zich
mee. Is er in het huidige tijdsbestek echt niets anders aan de hand?
De laatste twee artikelen geven op die vraag een antwoord en zijn
tegelijkertijd verontrustender dan de voorgaande betogen.
Dat samenwerking met het bedrijfsleven onderzoek kan stimuleren,
faciliteren, en zeker niet altijd hoeft te conflicteren met
onderzoeksdoelen, blijkt uit het artikel van Pim Huijnen, ’Een
vroeg verbond van kennis en kapitaal. L. K. Wolff en de
professionalisering van het voedingsonderzoek in de jaren 1920 en
1930’ (pp.11-23). Mijn kanttekening daarbij dat niet elk
onderzoeksgebied zo potentieel winstgevend is als het toen nieuwe
onderzoek naar de vitaminen, en dat nog wel in samenwerking met
Organon, is denkelijk een open deur.
In het tweede, derde en vierde artikel zien we het bestuurlijke
apparaat van de uitdijende universiteiten van na de Tweede
Wereldoorlog veranderen, soms steunend en kreunend onder hervormingen
en nieuwe omstandigheden als omvang, democratisering en nieuwe
wetgeving zoals de WUB, Wet Universitaire Bestuurshervorming van
1970, en de MUB, Modernisering Universitaire Bestuursorganisatie van
1997. Zo beschrijft Leen Dorsman in `Professionalisering als
probleem. De val van een college van bestuur’ (pp.53-72) een
conflict aan de Universiteit Utrecht (1981-1982). De casus
illustreert wat er zich door de toenemende druk op de
universiteitsbesturen toen zoal kon afspelen aan de Nederlandse
universiteiten.
Hierna volgt het vijfde artikel, ‘Adieu Humboldt? Over domme
organisaties en slimme mensen’, van Lyana Francot en Bald de Vries
(pp.73-86). Hoewel we hier nog verder teruggaan in de tijd, namelijk
naar het humboldtiaanse Bildungsideaal uit de negentiende
eeuw, gaat men in dit artikel toch meer dan daarvoor (via Habermas en
de Frankfurter Schule) in op wat er momenteel aan de hand is.
Kernwoorden daarbij zijn verzakelijking, rationalisering van
onderzoek, marktconform opereren, globalisering. De organisaties van
de universiteiten worden slimmer, efficiënter, maar dat heeft ook
een keerzijde zoals “voortschrijdende verschraling van onderwijs en
onderzoek” (p.86) Een verwant probleem lijkt de commercialisering
van tot nu toe vrije beroepen als bijvoorbeeld dat van advocaat. Op
zich heeft de commerciële advocatuur beslist bestaansrecht, maar als
zij het curriculum van de rechtenstudies gaat beïnvloeden,
gaan wetenschap én universiteit zich op een hellend vlak begeven.
Niet alleen Francot en De Vries wijzen op het gevaar van kolonisering
door het economische veld, verlies van wetenschappelijke vorming,
inhoud en identiteit, en zeker ook van de universiteiten zelf. Ook
het laatste artikel betreffende vijftig jaar Utrechts beleid ten
aanzien van pers- en publieksvoorlichting over wetenschappelijk
onderzoek laat een dergelijk geluid horen. In dit artikel wordt
gewezen op het gevaar van de ‘vermerking’ van de universiteit.
Gaat het de voorlichters en hun opdrachtgevers nog om objectieve
informatievoorziening aan het publiek, of gaat het meer en meer om
marketing, imagoversterking, vestiging van een al dan niet
verdiende goede reputatie van een universiteit?
Behalve
annotaties en literatuurlijsten geeft de bundel een niet overbodig
personenregister en informatie over de auteurs. Vijf van de acht
schrijvers zijn verbonden aan de Universiteit Utrecht. Dat deze
universiteit het meeste voorkomt in de artikelen is dus niet
verwonderlijk, maar haar verhalen zijn zonder moeite te transponeren
naar de gehele universitaire wereld van Nederland. De titel van de
bundel had misschien anders moeten luiden: Het universitaire
bedrijf. Over professionalisering en het gevaar van commercialisering
van onderzoek, bestuur en beheer.
Drs.
Martha Catania-Peters
Trefwoorden:
Nederland,
20e eeuw, Universiteitsgeschiedenis, Universiteit Utrecht,
Bedrijfsgeschiedenis, Bildungsideaal