Jan van Naaldwijk’s Chronicles of Holland
Continuity and transformation in the historical tradition of Holland during the early sixteenth century
Sjoerd Levelt
280 + cd-rom pp, € 35,-
isbn/issn: 978-90-8704-221-9

Jan van Naaldwijk’s Chronicles of Holland

(recensie: Jeroen Bouterse)

 

 
 
Sjoerd Levelt, Jan van Naaldwijk’s Chronicles of Holland. Continuity and transformation in the historical tradition of Holland during the early sixteenth century (Hilversum: Verloren 2011) 280 pp., + cd-rom. ISBN 978-90-8704-221-9, € 35,-
 
Sjoerd Levelt ontsluit de twee kronieken van Holland die in de 16e eeuw door Jan van Naaldwijk werden geschreven. Omdat deze Jan van Naaldwijk zijn materiaal “wt voel boecken ende autoeren” (p. 22) haalt, kan Levelt op een natuurlijke manier een uitgebreid hoofdstuk wijden aan de Hollandse historiografische traditie vóór hem – zoals de invloedrijke Chronographia van Jan Beke.
            De lezer zij verontschuldigd voor het mogelijke vooroordeel dat zo’n lange bronnenbespreking (waaraan ook een groot deel van het tweede hoofdstuk wordt gewijd) saai zou kunnen zijn. Levelts schrijven verveelt echter geen moment: alinea na alinea wordt de lezer getrakteerd op observaties die al even interessant als helder en bondig geformuleerd zijn. Als aan het eind van het eerste hoofdstuk wordt geconcludeerd dat kroniekenschrijvers van Holland “rewrote, renegotiated and reshaped Beke’s historiography to suit their own purposes” (p. 67), is die conclusie dan ook zeker niet meer de gratuite gemeenplaats die ze – alles is tegenwoordig immers ‘negotiated’ en ‘reshaped’ – had kunnen zijn: nee, Levelt zorgt dat je altijd weet wat er bedoeld wordt. Bijvoorbeeld dat waar Beke zijn best doet de geschiedenis van Holland en Utrecht als een eenheid te beschrijven, latere kroniekschrijvers Bekes materiaal over Utrecht vrolijk negeren en zich vooral op de dynastieke geschiedenis van het Hollandse gravenhuis gaan oriënteren – daaraan soms en passant Trojaanse wortels toeschrijvend.
            Op die anti-Utrechtse trend is Jan van Naaldwijk geen uitzondering. Even gemakkelijk als de plaatsen waar Jan laatmiddeleeuwse bronnen of historiografische conventies volgt, wijst Levelt overigens de plaatsen aan waar hij dat níet doet. Zo blinkt de proloog van Jans eerste kroniek uit in gebrek aan motivering van de historische werkzaamheden: Jan merkt simpelweg op dat hij zin had om zijn kroniek te schrijven – aan filosofische legitimering of zelfs maar dankzeggingen aan eventuele patronen ontbreekt het geheel.
            Waar dat soort eigenaardigheden vandaan komen? Levelt herinnert ons er in elk geval herhaaldelijk aan dat het hier om een amateurhistoricus gaat. Veel van wat Jan doet, wordt geïnterpreteerd als een streven zich te oriënteren op de intellectuele voorhoede van Erasmus en de zijnen, maar meer dan een streven wordt het niet. De arme Jan kan op weinig meer bogen dan dat hij ooit tegelijkertijd met Erasmus in Parijs was, en bij die gelegenheid ook iets van de prins der letteren heeft mogen lezen; Levelt stelt koeltjes vast dat Jan duidelijk alleen maar toegang had tot de gedrukte werken van deze kringen, omdat hij het zeker niet na had kunnen laten van een ontmoeting met Erasmus te reppen als daar sprake van was geweest.
             Deze en soortgelijke constateringen hebben ongetwijfeld met meer te maken dan met de meedogenloze ironie van de 21ste-eeuwse historiograaf; juist om die reden had dit motief wel wat explicieter ontwikkeld kunnen worden. Wat betekent het dat Jan zich, zij het op een eigen en af en toe wat aandoenlijke wijze, op een humanistisch milieu richt, dat eigenlijk buiten zijn bereik ligt? Wat is de aantrekkingskracht daarvan voor een auteur die verder met beide voeten in een middeleeuwse kroniektraditie staat? Uiteindelijk gaat Levelts boek om de verhouding tussen die laatmiddeleeuwse traditie en vroegmoderne geschiedschrijving; de dynamiek daarvan wordt ook zeker overtuigend behandeld, maar sommige van de krachten – zoals dus die humanistische innovaties waar Jan steeds maar tracht bij aan te sluiten – blijven wat uit focus.
            Het zijn dan ook duidelijk niet de énige krachten, en een groot deel van Levelts punt is juist dat de middeleeuwse kroniek niet zomaar komt te overlijden in de 16e eeuw. Het laatste hoofdstuk van het boek – dat noodzakelijkerwijze dan ook wat losraakt van Jan van Naaldwijk, die namelijk door slechts één vroegmoderne historicus wordt gelezen en op hem nog niet eens invloed uitoefent – betoogt dat vroegmoderne Hollandse geschiedschrijving wel degelijk invloed van de middeleeuwse kronieken ondervindt. Zonder in het cliché van de ‘overgangsfiguur’ te vervallen, maakt Levelt Jan interessant omdat hij iets doet met de kroniektraditie, iets wat weliswaar geen simpele reflectie is van de intellectuele vernieuwingen in zijn tijd, maar zonder deze ook niet denkbaar is. Zonder de boekdrukkunst en het noordelijke humanisme waren Jan van Naaldwijks kronieken er niet geweest, al was het maar vanwege het grote aantal bronnen dat hij aan deze ontwikkelingen te danken had.
            Jan wordt wel even op de vingers getikt als hij in de inleiding van zijn tweede kroniek, nu geheel naar middeleeuwse conventie, dat grote aantal bestudeerde bronnen benadrukt – dat vindt Levelt toch echt een overstatement van de omvang van Jans werkzaamheden. Het is tekenend voor deze studie dat Levelt er ondanks de grote schaal van het werk met deze zelfverzekerdheid en welsprekendheid over kan vertellen, en dat hij er bijvoorbeeld ook zijn hand niet voor omdraait om de vele honderdduizenden woorden manuscripttekst van Jans kronieken getranscribeerd op cd-rom bij het boek te stoppen.
Maar het is niet zozeer de omvang van de arbeid als de kwaliteit die bewondering wekt. In Levelt spreekt beslist géén amateurhistoricus.
 
Jeroen Bouterse
j.bouterse@hotmail.com
Trefwoorden: Nederland, 16e eeuw, late Middeleeuwen, Historiografie, Holland, Utrecht, vroeg-Humanisme