Dijk onder spanning
De ecologische, politieke en financiële geschiedenis van de Diemerdijk bij Amsterdam, 1591-1864
Alfons Fransen
404 pp, € 40,-
isbn/issn: 978-90-8704-191-5
Waterstaat, cultuur en geschiedenis, deel 1

Dijk onder spanning

(recensie: Martha Catania-Peters)

 

Alfons Fransen, Dijk onder spanning. De ecologische, politieke en financiële geschiedenis van de Diemerdijk bij Amsterdam, 1591-1864 (Waterstaat, cultuur en geschiedenis deel 1, Hilversum: Verloren, 2011, 404 blz., geïll, ISBN 978-90-8704-191-5), € 40,-
 
Dijk onder spanning is de handelseditie van het proefschrift getiteld Een kleine dijk met een groot doel. De financiering van de Diemerdijk, 1591-1864, welke eind 2009 aan de Vrije Universiteit te Amsterdam werd verdedigd. De titel van het proefschrift wordt hier gememoreerd, omdat deze eigenlijk beter aangeeft waar het in dit boek over gaat: een kleine korte zeedijk die liep van Amsterdam tot Muiden (12 km), en vóór de aanleg van de sluis te Muiden in 1674 nog verder langs de Vecht naar de Hinderdam en vandaar naar het Naardermeer (in totaal 30 km). De dijk moest een belangrijk, groot en door inklinking nog groter wordend achterland beschermen, de provincies Holland, Utrecht, en de stad Amsterdam, terwijl de zeespiegel steeg en er soms sprake was van oorlogsmalaise en economische fluctuaties. Hoewel het klimaat, het weer, landschap, techniek en bestuurlijke ontwikkelingen van onder meer de hoogheemraadschappen, moesten worden bestudeerd, spitst de vraagstelling in de studie zich toch toe op de ontwikkelingen van de financiering van de Diemerdijk in de periode 1591-1864, met een verklaring van deze ontwikkelingen.
            In de loop der tijd had de dijk allerlei namen: Zeedijk, Diemerzeedijk enzovoort. In dit boek is gekozen voor Diemerdijk, de naam die in de zeventiende en achttiende eeuw het meest werd gebruikt en die verwijst naar het recht van schouw op de dijk, die schout en schepenen van Diemen van oudsher toekwam.
            Het jaar 1591, het begin van de studie, lijkt wat willekeurig gekozen. Er werden in 1591 nieuwe regels ingevoerd, waardoor de Staten van Holland en die van Utrecht taken overnamen van de landsheer. De provinciale bemoeienis nam toe, maar gemeenmaking van de dijk vond pas plaats in 1864, het jaar waarmee de studie afsluit.
            Dat er vóór 1591 ook al van alles gebeurde op dijktechnisch én bestuurlijk gebied, daarover is de schrijver het met mij eens, gezien een buitengaats, maar zeer interessant hoofdstuk 2, ‘De Diemerdijk vóór 1590’ (p.40-71). Het begint allemaal rond 800. Het drassige veengebied Almere, de latere Zuiderzee, ligt dan nog net boven NAP. Tussen 800 en 1300 ontstaat er door stormvloeden een binnenzee, met verbinding naar de Noordzee. Groter wordende gaten tussen de eilanden voor de kust, de huidige Waddeneilanden, verzilting en een dalend maaiveld, vormen een steeds groter risico op overstroming. In de dertiende eeuw is er de aanleg van een kade. Deze moet in de veertiende eeuw worden verhoogd tot een dijk. Rond 1450 wordt dit een palendijk.
De hoofdstukken zijn gegroepeerd rond crisis- en tevens cesuurjaren, met daar tussenin hoofdstukken van langere rustiger perioden, waarin waterstanden, dijkonderhoud, institutionele ontwikkelingen en dijklasten steeds worden besproken. Een cesuur vinden we bijvoorbeeld in het vierde hoofdstuk, dat handelt over het rampjaar 1672, waarin de zeedijk bij Muiden en langs de Vecht werd doorgestoken om Amsterdam te beschermen tegen de Fransen legers. De inundaties zorgden voor een dusdanige verzwakking van de Diemerdijk dat deze in 1675 op verschillende plaatsen doorbrak. Een gevolg van de bezetting van Utrecht was echter wel dat eindelijk een dam kon worden gelegd bij Muiden, een aanzienlijke verbetering door verkorting van de zeedijk. De dijken langs de Vecht werden binnendijken.
Ook het zesde hoofdstuk behandelt een crisis (1732-1744), maar dan van heel andere orde. De Diemerdijk was versterkt met houten palen. Deze palen werden ineens aangetast door toedoen van een paalwormenplaag, door klimatologische veranderingen veroorzaakt. Naar het beestje, eigenlijk niet een worm maar een mossel, werden naarstig allerlei studies verricht, zoals naar de wijze van voortplanting. Maar de oplossing zou uit een andere hoek komen. Men besloot tot het plaatsen van een stenen dijk.
Het achtste hoofdstuk gaat over de gemeenmaking, waarbij het onderhoud in natura door dijkplichtigen werd vervangen door een algemene omslag en een onderhoudsregeling op algemene kosten. Eén van de conclusies van het boek luidt dat de gemeenmaking een geleidelijk proces was. Maar in ieder geval was deze in 1864 een feit.
De algemene conclusies in het negende hoofdstuk, zeven in getal, zijn allen interessant. Onder andere is er de ontzenuwing van het sprookje dat de waterschappen in Holland de bakermat zouden vormen van de democratie. Dijkplichtigen hadden maar één middel tot inspraak als de lasten te zwaar werden: het zogenaamde spadesteken, waarbij het onderhoud van de dijk en de bewoning ervan werden opgegeven. Daar waren de bestuurders wel beducht voor.
De belangrijkste conclusie aangaande de financiering van de Diemerdijk luidt dat de kosten over het algemeen niet hoog waren, maar de lasten nogal onevenredig verdeeld. Ingelanden van elf procent van het gebied betaalden tweederde van de kosten. En terwijl het rijke Amsterdam nogal eens geldschieter was, hield Utrecht met de meeste waalplichtigen, vaak de hand op de knip. Waalplichtigen waren de ingelanden die oorspronkelijk na een dijkdoorbraak moesten zorgen voor het dichten van de dan ontstane diepe kolk of waal, maar later ook andere financiële verplichtingen kregen, uitgezonderd alleen het gewone onderhoud. Deze Utrechtse zuinigheid had bij bepaalde ontwikkelingen zoals de gemeenmaking en de bouw van de sluis te Muiden een vertragend effect.
            Mijn conclusie is dat dit een duidelijke studie is, met duidelijke vraagstelling en conclusies, en tevens met vele tabellen, waarvan bekend zal zijn dat ‘the making of’ nogal bewerkelijk is.
In de afwerking is ook het onderste uit de kan gehaald. Er zijn zeven bijlagen, een lijst van tabellen en afbeeldingen, een verklarende woordenlijst (wel nuttig, al ontbreken een paar begrippen), een lijstje van maten en gewichten, een heldere samenvatting in het Nederlands én in het Engels, een lijst van bronnen en literatuur, een register en annotering, die in een voormalige dissertatie natuurlijk niet kan ontbreken.
Kortom een waardige studie en tevens een aanrader voor hen die zich heden ten dage nog verschansen achter de Diemerdijk, hoewel deze sinds de bouw van de afsluitdijk geen zeedijk meer genoemd mag worden.
 
Drs. Martha Catania-Peters
Czaar Peterstraat 7a
1018 NW Amsterdam
 
Trefwoorden: Nederland, Utrecht, Holland, Amsterdam, Zuiderzee, Nieuwe tijd, Waterstaatsgeschiedenis, Economische geschiedenis.