Baas in eigen boek?
Evolutietheorie en Schriftgezag bij de Gereformeerde Kerken in Nederland (1881-1981).
Hittjo Kruyswijk
336 pp, € 29,-
isbn/issn: 978-90-8704-253-0
geïllustreerd

Baas in eigen boek?

(recensie: Jeroen Bouterse)

 

Hittjo Kruyswijk, Baas in eigen boek? Evolutietheorie en Schriftgezag bij de Gereformeerde Kerken in Nederland (1881-1981). Hilversum: Verloren, 2011. 336 pp., ill., ISBN 978-90-8704-253-0, € 29,-
 
Wat betekende de evolutietheorie voor gereformeerd Nederland? De manier waarop gereformeerden zich tot de evolutietheorie verhielden, maakte in een eeuw tijd nogal een ontwikkeling door, beschrijft Kruyswijk in een studie naar de discussies die zich daarover in de Gereformeerde Kerken in Nederland (GKN) en aan de Vrije Universiteit in Amasterdam (VU) afspeelden.
            Het boek is chronologisch gestructureerd, in een kennelijk conventionele periodisering van ‘grondlegging’ (tot 1921), ‘consolidatie’, en ‘omslag’ (vanaf 1950). In die eerste periode staan de grote namen van Kuyper en Bavinck centraal (het beginjaartal valt samen met een rede van Kuyper over de evolutie): Kuyper, die de absolute zekerheid benadrukte die de bijbel biedt, en de ondergeschiktheid van de natuurwetenschap daaraan. Die status van de bijbel was niet te rijmen met evolutie, vond Kuyper: “zonder de creatio als uitgangspunt is alle religie in den zin der Schrift ondenkbaar.” (38) Evolutie keerde zich zo regelrecht tegen het christelijk geloof, primair door de materialistische natuuropvatting die Kuyper ermee associeerde.
            Bavinck maakte iets meer ruimte door geloof en natuurkennis als enigszins losse gebieden uit elkaar te houden; niettemin verwierp hij de evolutietheorie vanwege gebrek aan bewijs. Tegengewicht van natuurwetenschappers aan het absolute Schriftgezag was er niet – ook niet aan de VU, die nog een echte alfa-universiteit was. In het interbellum vond wel enige oppositie plaats tegen letterlijk Schriftgezag. Grootste uitdaging daarbij was de ‘kwestie-Geelkerken’.
            Sprak de slang in het paradijs? Johannes Gerardus Geelkerken vond dit en een aantal andere ‘bijzonderheden’ in het paradijsverhaal, onwaarschijnlijk. Enkele elementen in het verhaal – die specifieke ‘bijzonderheden’ – lieten zich beter op een andere dan strikt historische wijze interpreteren, vond Geelkerken. De controverse die daardoor ontstond, leidde tot een synode in Assen (1926), waar Geelkerkens standpunten unaniem werden veroordeeld en hij uit zijn ambt werd gezet. De synode herbevestigde het standpunt dat de wetenschap absoluut aan het gezag van de bijbel ondergeschikt was. Daarbij horen hier overigens ook de historische wetenschappen: het ging immers met name om de historische feitelijkheid van een stuk menselijke geschiedenis (namelijk die in het Paradijs), en dus bijvoorbeeld ook om oud-oosterse invloeden op het verhaal daarvan.
            Gereformeerde natuuronderzoekers traden in de discussie, onder meer doordat enkelen van hen bezwaar maakten tegen de besluitvorming op de synode van Assen en aandrongen op meer respect voor de resultaten van de natuurwetenschap, óók met betrekking tot het scheppingsverhaal. Alle gegevens buiten de bijbel werden echter door de theologen, nog steeds zwaar in de meerderheid, als irrelevant van tafel geveegd. Zij bleven baas in eigen boek.
            Kruyswijk beperkt zijn – overigens zeer vele en interessante – bronnen meestal tot teksten uit het publieke debat, waarin hij de argumenten waar nodig duidt en met mate beoordeelt. Een mogelijke tekortkoming is in dat verband dat zijn interpretaties weinig oog hebben voor de sociale en anderszins niet-intellectuele krachten achter de ontwikkeling van dat debat. Waarom was de synode bijvoorbeeld unaniem, en waarom leidde precies deze afwijking van de leer tot een zo gewichtige veroordeling? Bij dergelijke vragen komt Kruyswijk niet veel verder dan de secundaire literatuur waarnaar hij verwijst; zijn eigen interpretatie van de controverse, namelijk als een conflict over de vraag of externe wetenschap bij bijbelexegese betrokken mocht worden, levert op zichzelf geen diep inzicht in de manier waarop de uiteindelijke consensus ontstond.
            Het is wel zeer interessant dat de natuurwetenschappers simpelweg geen gehoor kregen. Kruyswijk kan daarbij nuchter naar hun getalsmatige irrelevantie in de GKN verwijzen. Dat verbindt de interpretatie in de eerste delen van de studie ook netjes aan die in het derde: daar wordt een algemeen verband besproken tussen secularisatie, onderwijsparticipatie in de GKN en de toenemende invloed van natuurwetenschappers in het debat – ook hun toenemende belang tegenover de theologen kan getalsmatig worden aangetoond.
            Er kwam daarmee ruimte voor ontwikkeling in de relatie tot de evolutietheorie, zoals bij Jan Lever, die uiteindelijk wetenschap als een autonoom domein los van geloof probeerde te definiëren en zo ook ruimte maakte voor acceptatie van een evolutietheorie en van een oude mensheid of aarde – zonder daarbij overigens goddelijke sturing los te laten. Mede onder invloed van de natuurwetenschappers begonnen theologen hun opvattingen over het absolute Schriftgezag te herzien – H.M. Kuitert liet een letterlijke interpretatie daarvan uitdrukkelijk los. Hierdoor kwam de traditionele visie tegenover diverse moderne visies te staan, waarin de rol van de bijbel meer inbreng van de mens en van menselijke (wetenschappelijke) kennis toeliet.
            Dat Kruyswijk deze ontwikkelingen, van een eeuw in totaal, voornamelijk beschrijft aan de hand van de voornaamste publieke bijdragen aan de debatten en van enkele grootschalige getalsmatige verschuivingen, is zeker geen zwakte. Dat hij de argumenten in de discussies met een niet-geforceerde neutraliteit weet te beschrijven (belachelijke ad hoc-argumenten weet hij wel degelijk af te schrijven), veronderstelt daarbij bovendien enige behendigheid: debatten rond ‘geloof en wetenschap’ op een historisch verantwoorde wijze te beschrijven, is een uitdagende taak. Daarvan heeft Kruyswijk zich rustig en beheerst gekweten, in een goed gestructureerd en leesbaar boek.
 
Jeroen Bouterse M.A.
j.bouterse@hotmail.com
 
Trefwoorden: Nederland, 19e eeuw, 20e eeuw, Evolutietheorie, Gereformeerde Kerken, Geelkerken