In het hart gezien.
Geloof en gevoel in het leven van Nederlandse gereformeerden, 1602-1744.
John van Eck
344 pp, € 38,-
isbn/issn: 978-90-5194-423-5
geïllustreerd

In het hart gezien.

(recensie: Jeroen Bouterse)

 

John van Eck, In het hart gezien. Geloof en gevoel in het leven van Nederlandse gereformeerden, 1602-1744. Van Wijnen: Franeker 2011, 344 pp., ill., ISBN 978-90-5194-423-5, €38,-
 
“Ik meen het goed met onze lieve Heer en ik zoek mijn zaligheid bij Jezus Christus. Is dat niet genoeg?” (183) vraagt de fictieve Martha zich hardop af, na al teveel kritische vraagtekens van haar dierbaren bij haar houding tegenover het geloof. Kennelijk verschilt haar houding nogal van die van haar broer en zus. Hoe zit dat?
            John van Ecks boek gaat over de geloofsbeleving van Nederlandse gereformeerden in de 17e en eerste helft 18e eeuw. Hij traceert die aan de hand van tien bronnen, van belangrijke gepubliceerde teksten van Constantijn Huygens en Balthasar Bekker tot een scheepsjournaal en een dagboek. Hij blijft dichtbij die bronnen, en laat ze in ruime citaten zelf aan het woord om hun eigen, verschillende en persoonlijke verhalen te vertellen. Maar dan natuurlijk wel met zijn welgeformuleerde commentaar erbij.
Van Eck heeft een vlotte pen en kan zich zichtbaar vrolijk maken om een welbewust protestantse maar toch duiveluitdrijvende ziekentrooster (64), of om de pogingen van stadhouder Willem Frederik om zijn eigen gevoelens voor de “wat sterk” ruikende oudste dochter van Frederik Hendrik in lijn te brengen met wat zijn familieplicht hem voorschrijft (110). Ook Van Ecks overpeinzingen over de vraag waarom Wilhelmus Schortinghuis een “met zichzelf bekend gemaakte” zondaar specifiek zoveel bewondering laat uitspreken voor thee (274), en over Dina van den Bergh die zich aangeraakt voelt worden door de Heer en dan wonderbaarlijk geneest (314), zijn van een soms aan hilariteit grenzende lichtheid.
Maar er is natuurlijk ook een inhoudelijk verhaal te vertellen. Bij die theedrinker en dat meisje wordt geloof een gevoelszaak, zegt Van Eck. Daarmee, is zijn hoofdstelling, verandert er iets ten opzichte van de eerste helft van de zeventiende eeuw. Innerlijke oprechtheid is ook in die eerste periode natuurlijk een vereiste, maar geloofszekerheid ligt eerst in de inhoud van de bijbelse leer, niet in hóe die wordt ervaren. Er zijn wel degelijk gevoelens, en religieuze zelfs; maar die staan los van die zekerheid. Dat verandert: vanaf de jaren 1660 toont zich een meer gevoelsmatige geloofsbeleving, volgens Van Eck.
Op het omslagpunt staat een Utrechtse dominee, die in de eerste zin van het boek, op 7 januari 1659, in Van Ecks woorden, “besluit [...] zijn geloof op een meer gevoelsmatige manier te gaan beleven.” (7) Een andere bron die de kentering weergeeft – en die tegelijk ook het favoriete hoofdstuk van deze recensent oplevert – is een dialoog tussen drie christenen over de voorbereiding op het Avondmaal, in een boekje ter voorbereiding op het Avondmaal geschreven door Franciscus Ridderus.
In die dialoog staan een Maria en een Lazarus samen tegenover een Martha. Martha maakt zich in de ogen van Maria en Lazarus even wat te gemakkelijk af van de plicht, het hart goed te onderzoeken. Dat leidt tot prachtige gesprekken waarin Martha zich afvraagt waarom haar broer en zus het nu dan zo nauw nemen met die plicht en zich zo druk maken over dat zelfonderzoek. Is het niet genoeg om te belijden wat de Catechismus zegt, vraagt zij zich in feite af?
Maria’s antwoord is duidelijk: “nee zuster, dat is niet genoeg.” (185) De staat van het eigen hart is iets zeer problematisch, en men zou er goed aan doen, zich daar te allen tijde zorgen over te maken. De wat zelfgenoegzame rol die Martha heeft in de dialoog wordt door Van Eck geïnterpreteerd als van een wereld waarin geloof nog samenvalt met “Kerk, Bijbel, Catechismus en formulieren” (194). Er vindt dan een verandering plaats naar een wereld waarin geloof meer een zaak wordt van het hart, zoals de titel van het boek aangeeft.
De rol van dat ‘hart’ als signaalwoord voor die verandering blijft echter wat wazig. Maria en Lazarus, zegt Van Eck, “vertegenwoordigen een door de anderen als ‘nieuw’ ervaren manier van geloven waarin het hart als het belangrijkste wordt gezien.” (194) Hoe nieuw is dat echter? Spreekt niet ook de Heidelbergse Catechismus over geloof als iets dat de Heilige Geest in het hart werkt? Van Eck citeert Ridderus als hij zegt dat Martha staat voor de burgerlijke christenen die denken dat “een goede mening” en “een goed hart” volstaan (197). Ofwel het ‘hart’ is dan toch niet zo’n duidelijk merkteken van de omslag in geloofsbeleving; ofwel de nieuwe lading ervan vereist minstens nadere toelichting. Jammer is ook dat de oorzaken van de door Van Eck geïdentificeerde verandering onbesproken blijven.
Dat laat onverlet dat het boek zeer leerzaam is en dat Van Eck zich een vertrouwenwekkende gids door het materiaal betoont. En bovendien een boeiende: hij bespreekt zijn op zichzelf al interessante bronnen met een groot verteltalent. Een genot om te lezen.
 
Jeroen Bouterse M.A.
j.bouterse@hotmail.com
 
 
Trefwoorden:
Nederland, Vroege nieuwe tijd, Reformatie, Heidelbergse Catechismus, Geloofsbeleving, Religiegeschiedenis