Zekerheden in waarnemingen.
Natuurwetenschappelijke ontwikkelingen in Nederland rond 1900
Jan Guichelaar, George B. Huitema, Hylkje de Jong, red. (redactie)
237 pp, € 29,-
isbn/issn: 978-90-8704-194-6
geïllustreerd

Zekerheden in waarnemingen.

(recensie: Martha Catania-Peters)

 

Jan Guichelaar, George B. Huitema, Hylkje de Jong, red., Zekerheden in waarnemingen. Natuurwetenschappelijke ontwikkelingen in Nederland rond 1900 (Hilversum: Verloren, 2012), 237 blz., geïll., ISBN 978-90-8704-194-6, € 29,-
 
Het Obe Postma Selskip organiseerde op 25 november 2011 haar jaarlijkse studiedag, ditmaal getiteld ‘Zekerheden in Waarnemingen. Natuurwetenschappelijke ontwikkelingen in Nederland rond 1900’, met daarbij een kleine tentoonstelling. De lezingen die werden gehouden, treffen we hier in de gelijknamige bundel aan, nog uitgebreid met een artikel over de weg van Obe Postma naar de natuurwetenschappen. Van Postma (1868-1963), vooral bekend als Fries dichter en onderzoeker naar het Friese land en leven, is zijn natuur- en wiskundige werk tot nu toe onderbelicht gebleven en men trachtte dus in een leemte te voorzien. Maar het boek biedt meer. Je kunt je afvragen, of het gaat om Postma als natuurkundige, of dat inderdaad de natuurwetenschappelijke ontwikkelingen rond 1900 hoofdonderwerp zijn. Het antwoord op deze vraag verschilt per artikel, maar de opzet is toch aardig, want naast het leraarschap (tegen wil en dank) van Postma in wiskunde, mechanica en kosmografie aan de Rijks-HBS te Groningen, begaf hij zich in wetenschappelijke correspondenties en contacten met befaamde natuurkundigen, zoals de Leidse hoogleraar Theoretische Natuurkunde en Nobelprijswinnaar Hendrik A. Lorentz.
Postma promoveerde bij J. D. van der Waals, hoogleraar Natuurkunde aan de Universiteit van Amsterdam (ook Nobelprijswinnaar) met Iets over uitstraling en opslorping, “proefschrift ter verkrijging van den graad van doctor in de wis- en natuurkunde”(p. 33). In Groningen hield hij zich naast zijn leraarschap bezig met kansrekening, statistiek, statistische mechanica, meten (hij schreef de monografie Het Meten. Een kennistheoretische studie), en was vooral theoreticus, criticus en analyticus. Veel eigen onderzoek heeft hij niet gedaan, maar zijn talent lag in de precisie en daaruit voortvloeiend zijn kritische vermogen aangaande de natuurkundige geschriften van zijn tijd. En er gebeurde heel wat rond 1900, periode van de befaamde ‘Tweede Gouden Eeuw van de Nederlandse natuurwetenschap’, met verscheidene Nobelprijswinnaars hier te lande, zoals we al zagen.
Maar laten we eens kijken naar de negen artikelen waaruit het boek bestaat. Een waarschuwing vooraf: zij zijn geschreven door wiskundigen, natuurkundigen of fysici, wetenschapshistorici, en wat dat betreft is Herman Paul, universitair docent Geschiedfilosofie en Historiografie nog de meest ‘gewone’ historicus van het illustere gezelschap. Het is aannemelijk dat zijn artikel ‘Rickert in Nederland. Sporen van neokantiaanse geschiedfilosofie’ (p191-211) historici het meest zal boeien. Hierin behandelt Paul de belangstelling rond 1900 van ethische theologen, historici, maar ook Postma, voor de neokantiaanse geschriften van de Duitse geschiedfilosoof Heinrich Rickert, die onderzocht waarin historische wetenschap principieel verschilde van natuurwetenschappen. Rickert en zijn adepten waren beducht voor een eenzijdige wetenschappelijke benadering volgens natuurkundig model. Zijn geestverwant Wilhelm Windelband had al eerder een lans gebroken voor een tweedeling tussen natuur- en geesteswetenschappen. Postma was hier overigens helemaal tegen, en vond dat alle wetenschap tot wetmatigheden moest leiden.
Er zijn ook een drietal artikelen waar vooral natuurkundigen veel plezier aan zullen beleven. Jan Guichelaar nam zeven opstellen die Postma tussen 1906 en 1919 publiceerde over statistische mechanica, als onderwerp. Zijn betoog en de bijlagen zullen bij tijd en wijle slechts voor natuurkundigen te volgen zijn, is ook de mening van de schrijver zelf. Een ander artikel over kansrekening en statistiek rond 1900 is geschreven door Klaas Nevels, waarbij weer enige geschriften van Postma het vertrekpunt vormden. Kritiek op Postma’s werk door verzekeringsdeskundige Marius van Haaften en de moderne axiomatische opbouw van de kansrekening volgens de Russische wiskundige Kolmogorov komen daarin onder andere aan de orde. En dan is er nog het fraaie artikel `Wat meet je als je meet? Obe Postma en Het meten’ (p. 171-189), van de hand van Jaap Smit. Hij eindigt zijn betoog met erop te wijzen dat het, gezien onze huidige kennis, moeilijk is om inzicht te verkrijgen in wat Postma kon weten en om zijn werk vervolgens naar waarde te schatten, maar Smit draagt daar in ieder geval het nodige toe bij.
Geen onbekende in de historische wereld is Douwe Draaisma, hoogleraar in de Geschiedenis van de psychologie, die in zijn artikel ‘Gerard Heymans. De innerlijke wereld van maat en getal’ (p. 75-85) de academische carrière van de hoogleraar Filosofie en Psychologie te Groningen achterwaarts laat verlopen. De beschrijving begint bij een gedesillusioneerde 70-jarige, die zijn vroegere uitgangspunten verworpen ziet, en eindigt bij een optimistische inaugurale rede van de jonge Heymans, die nog alles van de wetenschap verwacht. Draaisma vindt een dergelijk slot voor een geleerdenleven veel overtuigender!
 Heymans was één der grondleggers van de experimentele psychologie en hield zich onder andere bezig met de déjà-vu ervaring. Hij deed ongelofelijk veel metingen en proeven, onder andere bij zijn echtgenote. Draaisma zoekt de overeenkomsten tussen Heymans en Postma, welke hij vindt in hun beider fascinatie voor meten, als handeling of object van denken.
De overige vier artikelen behandelen de Nederlandse Natuurkunde rond 1900, Postma’s weg naar de natuurwetenschappen (al genoemd), het Koninklijk Natuurkundig genootschap te Groningen waar Postma natuurlijk lid van was, en verder is er een artikel over Postma als leraar aan de Rijks-HBS te Groningen, wat overigens meer gaat over ontstaan van het schooltype HBS en de bètavakken aldaar, dan over het leraarschap van Postma. Na veertig jaar in het vak te zijn geweest, zou hij bij zijn afscheid gezegd hebben: “Ik had nooit leraar moeten worden” (p.146). Al eerder, in 1918, zei hij om onduidelijke redenen de natuurkunde vaarwel en ging zich bezighouden met de dichtkunst en onderzoek naar het Friese land en leven. En daarover had de lezer, na alle formules en theorieën, toch nog wel weer een paar bladzijden geschreven willen zien.
Dit boek moge een leemte vullen voor hen die Postma alleen door zijn poëzie kennen, maar nu ontstaat weer een leemte voor wie nog nooit van zijn dichtkunst en heemkunde had gehoord, een paar citaten ten spijt. De puzzel Postma is nog niet compleet.
Het boek is goed verzorgd, rijk geïllustreerd met foto’s, portretten en archivalia, waarschijnlijk al bijeengebracht voor de tentoonstelling. Natuurlijk zijn de artikelen geannoteerd, hebben ze een literatuurlijst, en is er een register op persoonsnamen. Maar meest intrigerend zijn de Appendices. Appendix A geeft een overzicht van natuurwetenschappelijke publicaties en lezingen van Postma, Appendix B is een index van zijn wetenschappelijke bibliotheek en Appendix C geeft de stellingen bij zijn dissertatie over Uitstraling en opslorping.
 
Drs. Martha Catania- Peters
Czaar Peterstraat 7a
1018 NW Amsterdam
 
Trefwoorden: Nederland, Friesland, Groningen, 1900, Obe Postma, Natuurkunde, Wiskunde, Wetenschapsgeschiedenis, Tweede Gouden Eeuw van de Nederlandse natuurwetenschap