Gulden vrijheid?
Politieke cultuur en staatsvorming in Friesland, 1600-1640
Hotso Spanninga
463 pp, € 45,-
isbn/issn: 978-90-8704-296-7
geïllustreerd

Gulden vrijheid?

(recensie: Jeroen Bouterse)

 

Hotso Spanninga, Gulden vrijheid? Politieke cultuur en staatsvorming in Friesland, 1600-1640 (Hilversum: Verloren 2012). ISBN 978-90-8704-296-7. 463 pp., met illustraties., € 45,-
 
Je zou maar zitten met een bondgenoot die het financieel keer op keer laat afweten, die de boel intern zo slecht op orde heeft dat het hem nauwelijks lukt belasting te heffen, en die bovendien al helemaal niet de bedoeling heeft teveel van die belasting aan het bondgenootschap te besteden.
            Dit was een van de problemen waarmee de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden kampte: het probleem dat een van die zeven Nederlanden, Friesland, wat te gemakkelijk leek mee te liften op de Unie, op het verbond tegen Spanje waaraan met name Holland extreem belang hechtte en waaraan Holland dan ook verreweg het meeste bijdroeg. Dat de Friezen in Haagse ogen voortdurend tekort schoten, had niet met de economische ontwikkelingsstand van hun gewest te maken – Friesland leek in dat opzicht zelfs best veel op Holland, als hoog verstedelijkt zeegewest. Nee, het voornaamste punt was dat Friesland politiek hopeloos verdeeld was. “Geen Statenvergadering in de vroege Republiek was zo besluiteloos, stuurloos en onbestendig als de Friese”, zegt Spanninga hierover (p. 50).
            Voor de Friezen behelsde de Opstand zoveel als mogelijk was een terugkeer naar de geïdealiseerde ‘Friese Vrijheid’, en naar een ‘democratisch’, bottom-up besluitvormingsstelsel. Spanninga legt uitgebreid de complicaties van het Friese staatsbestel uit, met zijn belangrijke maar makkelijk te manipuleren verkiezingen, ingewikkelde factievorming en ‘kuiperijen’, en de toenemend sterke positie van de grietmannen. Een belangrijke observatie is (p. 92) dat met de Opstand een dualistische staatsinrichting (stadhouder en Hof versus Staten) was vervangen door een monistische, waarin de Staten zowel regering als soevereine volksvertegenwoordiging waren en dus extreem veel macht bezaten. En juist de Friese Staten waren hopeloos besluiteloos, onder meer door een structureel conflict tussen de belangen van de steden en van het platteland: de steden hadden disproportioneel weinig te zeggen op de Landdag en in het college van Gedeputeerde Staten, en het platteland weigerde zichzelf grotere lasten op te leggen – “voor iedere lokale gemeenschap (de steden incluis) en zelfs iedere Fries,” vat Spanninga samen, “ging het eigen belang voor het algemeen belang.” (p. 105). Het hemd was nader dan de rok.
            De Friese stadhouder zat op zijn beurt in een lastige situatie, waarin hij de kool en de geit sparen moest. Hoewel de Hollandse stadhouder veelal ook tot stadhouder van de meeste andere gewesten werd gekozen, koos Friesland stelselmatig een andere stadhouder dan de Hollandse, en de positie van die stadhouder was altijd precair. De militaire belangen van de stadhouder lagen immers vooral op het niveau van de Generaliteit, dus waar die van de Staten-Generaal lagen, terwijl zijn gewest uitblonk in particularisme (p. 143).
            De voornaamste ergernis van de Staten-Generaal was daarbij dus zoals gezegd de permanent gebrekkige bijdrage van Friesland aan de oorlogskas. Dat de Friezen op de een of andere manier tot betalen gedwongen moesten worden, was daarbij duidelijk; maar hoe? Volstond ‘persuasie’, of waren zwaardere maatregelen nodig – maatregelen die eventueel de soevereiniteit van de gewestelijke Staten zouden kunnen schenden? Het beeld dat het meest blijft hangen is dat van gezanten van de Staten-Generaal die “zich zonder resultaat de zolen van de schoenen lopen” (p. 174), maar pogingen om meer druk uit te oefenen kwamen ook voor – bijvoorbeeld toen de Staten-Generaal en stadhouder Frederik Hendrik een ongevraagd grote legermacht richting Friesland stuurden, met geheime instructies. Spanninga’s beschrijving van de gespannen confrontatie tussen de 21-jarige Friese stadhouder Hendrik Casimir en de heren van de Staten-Generaal die met dit leger aan de Friese grens staan, is om te smullen. Spanninga is een meester in het beschrijven van machtsstrijd op alle gebieden.
            Dat meesterschap komt goed op gang wanneer de maat voor de Staten-Generaal uitdrukkelijk vol is en zij de Raad van State als task force sturen om orde op zaken te stellen; dat wil zeggen, om de achterstallige betalingen voor zover mogelijk te innen, en om bovendien de Friezen te bewegen hun belastingheffing structureel te verbeteren opdat toekomstige betalingen veilig gesteld kunnen worden. Dit zijn beide schier onmogelijke taken in het democratische en particularistische Friesland, en zodra dit zware gezelschap aankomt, begint dan ook een getouwtrek op alle niveaus: tussen de Friese kwartieren, daarbinnen tussen de grietenijen en de steden onderling, en natuurlijk tussen de Friese Landdag en de Raad van State. De Friezen stellen het geduld van de Raden tot het uiterste op de proef, door zo veel als mogelijk over details te blijven discussiëren, en op cruciale momenten vergaderingen te verlaten. De naar Friesland gestuurde Raden voelen zich herhaaldelijk machteloos; in deze toestand valt er geen penning te verwachten, “also hier bij de luyden die sich de Regieringe aenmatigen, geene aenmaeningen noch persuasien langer plaetse hebben, wesende van haer selven, so sij rondelijck bekennen, onmachtich om te doen dat redelyck is” (p. 310-311).
            Citaten waarin de Raden hun frustratie uiten zijn er voldoende; hun bezigheden en hun gedachten daarbij zijn goed gedocumenteerd door hun secretaris, Johan Eyckbergh, die in 1637 een `Journaal’ begon, dat tot 664 foliobladen recto en verso zou uitgroeien (bewaard in het Nationaal Archief in Den Haag, Archief Raad van State inv.nr. 55). Van deze bron maakt Spanninga dankbaar gebruik.
            Op eerdere historiografie over deze confrontatie kan hij moeilijk bouwen, omdat die er weinig is, al verwijst hij natuurlijk wel naar de contemporaine schrijvers Johan van den Sande en Lieuwe van Aitzema. Spanninga’s gebruik van zijn bronnen is voorbeeldig; hij weet zowel een plausibele analyse te leveren van wat er gebeurt als een spannend verhaal te maken van de ontwikkelingen.
            Hoe lopen die dan af? Wel, na tientallen maanden van onderhandelen en improviseren blijkt de verwoede poging namens de Generaliteit om de Friezen steviger binnen de Unie te dwingen half geslaagd; de aanwezigheid van de Raad van State heeft enkele belangrijke verschillen gemaakt in de Friese politiek die nooit op eigen kracht gemaakt hadden kunnen worden, maar het is zeker niet gelukt het weerbarstige gewest zijn financiële verplichtingen te doen nakomen. Spanninga heeft de belangen en machtsmiddelen van alle spelers gedurende zijn hele verhaal zo goed uitgelegd, dat dat geen verrassing is. In de complexe politieke verhoudingen in de Republiek komt ook voor de machtigsten niets gratis, en zijn lokale of gewestelijke belangen niet vanzelfsprekend in harmonie met de belangen van Holland of van de Generaliteit. De Republiek der Nederlanden is uiteindelijk ook een experiment om zónder vorst en in hoge mate van onderaf een politieke laag, te weten de Generaliteit, in stand te houden die het collectieve belang kan behartigen van soevereine Staten. Je zou maar voor die opgave staan.
 
Jeroen Bouterse M.A.
j.bouterse@hotmail.com
 
 
Trefwoorden: Nederland, Friesland, 17e eeuw, Politieke geschiedenis