Adel en heraldiek in de Nederlanden.
Adellijke identiteit en representatie
Redmer Alma, Conrad Gietman, Albert Mensema (redactie)
360 pp, € 35,-
isbn/issn: 978-90-8704-324-7
geïllustreerd in kleur

Adel en heraldiek in de Nederlanden.

(recensie: Mirjam Koelewijn)

 

Redmer Alma, Conrad Gietman, Albert Mensema (red.), Adel en heraldiek in de Nederlanden. Adellijke identiteit en representatie (Hilversum, Verloren, 2012), 360 pag., geïll. ISBN 978-90-8704-324-7. € 35,-
 
Kenmerkend voor een liber amicorum is dat het een bundeling is van verschillende stukken die allen raken aan hetzelfde thema maar die in soort en lengte erg uiteen kunnen lopen. In deze bundel opstellen, aangeboden ter gelegenheid van het afscheid van jhr. Arnold Gevers als archivaris bij het Historisch Centrum in Zwolle, is dat ook het geval. Het hoofdthema is ‘adel en heraldiek’ en het boek beoogt op diverse manieren licht te werpen op adellijke identiteit en representatie. Dit heeft een waaier aan korte en lange bijdragen opgeleverd en het geheel is wat wisselvallig van karakter.
Jonkheer Arnold Gevers begon in 1973 aan zijn stage bij het Rijksarchief te Zwolle en heeft in zijn veertigjarige loopbaan grote veranderingen in het archiefwezen meegemaakt. De jubilaris wordt gepresenteerd als een archivaris van de oude stempel: met moderne terminologie had hij niet veel op – ouderwetse dienstverlening en de toegankelijkheid van archieven had hij hoog in het vaandel staan. Behalve archivaris was hij onder meer bestuurslid van het Koninklijk Genootschap voor Geslacht- en Wapenkunde en betrokken bij de Werkgroep Adelsgeschiedenis. In de loop der tijd heeft hij behalve over havezaten en buitenplaatsen ook over wapenkunde geschreven, maar dit laatste zat soms min of meer verborgen in publicaties van anderen. Wellicht valt hieruit het opmerkelijke feit te verklaren dat Gevers voor zijn eigen afscheidsbundel een betrekkelijk lang artikel, getiteld ‘Voorouderbewijs in Overijssel’ (pp. 15-50), heeft geschreven dat zelfs als eerste hoofdstuk is opgenomen.
De inleiding maakt duidelijk dat het ontstaan en de ontwikkeling van de heraldiek in de Nederlanden nauw verbonden is met de geschiedenis van de adel. In de periode dat egodocumenten bijna ontbreken, in de Middeleeuwen en de zestiende eeuw, zijn visuele uitingen van adellijke identiteit juist te vinden op het gebied van wapen- en zegelkunde. Om de adellijke identiteit te tonen en zich te onderscheiden van niet-edelen die zich hier ook van bedienden, werden de afbeeldingen op wapens en zegels voortdurend herijkt, bijvoorbeeld door uitbreiding of juist vereenvoudiging en door verscherping van de regels. In de Nederlanden zijn grote verschillen ontstaan in de heraldiek per streek, stad of sociale geleding en de relatie tussen adel en heraldiek blijkt tot op de dag van vandaag een ingewikkelde te zijn. Deze publicatie mag dan ook “dienen als opmaat en aansporing voor meer onderzoek” (p. 14), aldus de redacteuren.
Een voorbeeld van een doorwrocht stuk dat de complexiteit van het onderwerp toont, is het relatief lange artikel van Redmer Alma (‘Postume heraldiek. Adellijke kwartieren in Stad en Lande’, pp. 51-94) waarin aan de hand van vijf casussen de problematiek van postume heraldiek wordt uiteengezet: familiewapens gaan een eigen leven leiden, komen los van de genealogische en historische context en de esthetiek van het wapen krijgt de overhand. De auteur pleit voor meer beoefening van de abstracte descriptieve heraldiek en waarschuwt voor vermenging van postume en ‘gewone’ heraldiek en “ondoorzichtige of zelf (sic) onjuiste resultaten” (p. 94).
Het artikel ‘Overijssel op het bord. Provinciewapens op Chinese schotels’ (Lydie van Dijk, pp. 203-212) wekte meteen mijn nieuwsgierigheid, maar is nogal beknopt en beschrijvend. Helaas blijkt dat archiefonderzoek hier weinig heeft opgeleverd. Het is dus niet bekend waarom en door wie de porseleinen schotels met wapens – van de zeventien provincies en van de steden Amsterdam, Rotterdam en Leuven en de landen Frankrijk en Engeland – in China besteld zijn, of zij een serie vormden en welke voorbeelden de Chinese porseleinfabrikanten hebben gebruikt. Het is een schrale troost dat dit wapenporselein zich bevind in museale collecties in Amsterdam, Groningen, Leeuwarden en Zwolle en naar ik hoop daar in de vaste opstelling te zien is.
Heraldiek is ook verbonden met begrafenisrituelen en in deze bundel komt funeraire cultuur dan ook ruimschoots aan bod. Interessant is bijvoorbeeld het artikel ‘Van graven en begraven. Funeraire sprokkelingen uit de familiegeschiedenis van Van Rechteren’ (John Töpfer, pp. 241-255). De funeraire geschiedenis van deze familie is eeuwenlang te volgen via kerken, kerkhoven en begraafplaatsen en dat levert een mooi beeld op van de ontwikkeling in de heraldische representatie voor het nageslacht. Aanvankelijk werd het familiewapen van de familie Van Rechteren afgebeeld met een toenemend aantal kwartieren, vanaf de Franse Tijd wordt het – op één keer na in de negentiende eeuw – niet meer toegepast. Ook de rijke symboliek verdwijnt in de moderne tijd; wat blijft, is de traditie van liggende zerken en grafkelders.
Behalve op graven treft men heraldiek ook aan als onderdeel van de decoratie op gebouwen, bijvoorbeeld op gevels van buitenplaatsen. Volgens de heraldische traditie wordt een combinatie van twee wapens alleen gebruikt door echtparen. Curieus is daarom de voorstelling op het timpaan aan de zuidoostgevel van huis Oostduin te Den Haag: dit betreft een combinatie van twee vrouwenwapens en lijkt te wijzen op een bijzonder verbond tussen de eigenaresse van huis Oostduin, de ongehuwde Marie Alexandrine Otheline Caroline gravin van Bylandt (1874-1968) en haar goede vriendin, de gehuwde Idzardina Juliana Frederika barones de Constant Rebeque (1877-1958). De zoektocht naar de achtergronden van dit raadselachtige gegeven heeft een spannend en toegankelijk artikel opgeleverd. (Marieke de Natris, ‘Een alliantiewapen op huis Oostduin’, pp.319-328.)
Het is aardig dat de bundel eindigt in de moderne tijd, met een artikel van Yme Kuiper, een van de grote namen op het gebied van de adelsgeschiedenis. Aan de hand van een novelle van W.F. Hermans, getiteld ‘De Zegelring’, laat Kuiper op verrassende wijze zien welke rol dit geliefde (en soms verguisde!) sieraad kan spelen wanneer het gaat om de adellijke identiteit en de representatie daarvan. (‘In de ban van de zegelring. Van een novelle van W.F. Hermans naar een antropologie van distinctie’, pp. 329-340.)
Dit boek is hier en daar wat specialistisch maar het is hoe dan ook een mooie toevoeging aan de reeks Adelsgeschiedenis. Het is zeer verzorgd uitgegeven en de royale hoeveelheid prachtige afbeeldingen draagt – samen met de bibliografie van de jubilaris en een uitgebreid personenregister – bij aan het feestelijke karakter van deze bundel.
 
Drs. Mirjam Koelewijn
mgkoelewijn@gmail.com
 
Trefwoorden: Nederland, Adelsgeschiedenis, Heraldiek, Wapenkunde, Middeleeuwen, Negentiende eeuw, Funeraire cultuur, Cultuurgeschiedenis.