Bloeiende kennis
(recensie: Jeroen Bouterse)
Esther van Gelder red., Bloeiende kennis. Groene ontdekkingen in de gouden eeuw. Hilversum: Verloren 2012. ISBN 978-90-8704-309-4. Met (veel) illustraties. 180 pp., € 19,-
De werkelijke ‘big science’ van de zeventiende eeuw was niet de natuurkunde of astronomie, maar de natuurhistorie, zegt Esther van Gelder in haar introductie van deze veertien artikelen tellende bundel over botanie, ter gelegenheid van de tentoonstelling Leydse weelde in het Boerhaavemuseum. “Niet eerder werden informatie en objecten via zulke wereldwijd vertakte netwerken verspreid.” (7)
In tegenstelling tot zeventiende-eeuwse astronomie en natuurkunde was botanie een wetenschap die evident de lijfelijke verplaatsing van tastbare dingen vereiste: er moesten planten worden verzameld, bijeengebracht in tuinen, nauwkeurig nagetekend of fysiek vastgelegd in herbaria (door hun bladeren onder druk te drogen). Dat alles gebeurde in de zeventiende eeuw met grote ijver, en deze geleerde activiteiten hebben zichtbare en bezienswaardige sporen nagelaten. Deze bundel levert een weelde aan informatie over vroegmoderne botanie, en de illustraties zijn schitterend. Het boek is af en toe wel slordig; een extra ronde taalcontrole was geen overbodige luxe geweest.
Belangrijker: een groot deel van de essays lijdt aan een vorm van theoretische naïviteit. Er is wel een theoretisch perspectief te destilleren uit de vele beschrijvingen – namelijk dat geleerde activiteit in de vorm van natuurlijke historie geïntegreerd is in het economische leven en om zich heen grijpt waar handelsnetwerken dat doen; maar dat perspectief komt mij voor als karig en gemakzuchtig. Te vaak wordt er simpelweg gewag gemaakt van verschillende vormen van bedrijvigheid, samengevat in een zin als: “de kleine stad [Leiden] moet gebruist hebben van de plantenminnaars die elkaar tegenkwamen op straat, in bibliotheken of tuinen” (8)
Die bedrijvigheid en de bijbehorende netwerken verklaren kennelijk voldoende. Paul Hermann “onderhield een uitgebreide correspondentie” (153), Herman Boerhaave “onderhield [...] goede relaties met allerlei contactpersonen in verre landen” (165), apothekers bezitten “sleutelposities” (62), regenten en professoren hebben “goede contacten” (75) – en die gebruiken ze met een zeker soort vanzelfsprekendheid om elkaar zaden en bloembollen toe te sturen. Waarom? Is dat zo vanzelfsprekend? De rol van plantenliefhebber en –verzamelaar is niet overal in de geschiedenis ontstaan waar sprake was van handelsnetwerken. Daar mag dus wel wat meer over worden gezegd. Het is interessant dat alle belangrijke geleerden in deze tak van sport kennelijk uitgebreide netwerken onderhielden en geen geïsoleerde figuren waren, maar het is geen voldoende verklaring voor het feit dat ze zich met botanie bezighielden.
Er zijn wel motieven voor een specifieke interesse in planten die het niveau van persoonlijke bevlogenheid overstijgt en die de infrastructuur van deze ‘big science’ kan dragen. Vanuit het perspectief van vorsten, “eerzucht en winstbejag en macht” (23), zoals Harold Cook zegt in zijn artikel ‘Handel in kennis’ (23-34) – al moeten we ons dan natuurlijk wel afvragen waarom deze universele waarden nagejaagd beginnen te worden via planten. Dan is een belangrijke factor het geloof in de geneeskrachtige werking, en meer in het algemeen in het nut van planten. “Tegen het eind van de zestiende eeuw was natuurhistorisch onderzoek naar exotische geneesmiddelen een onmisbaar onderdeel van de geneeskunde”, zegt Cook (26).
De kennis hierover verspreidt zich uiteraard op de rug van handelsnetwerken. Volgens Cook gaat handelsgeest ook samen met een waardering van waarheidsgetrouwheid en accuratesse; de gedetailleerde beschrijvingen van planten en hun werking passen in een ‘informatiemaatschappij’. En “toen het eenmaal gewoon was geworden om de wereld te beschouwen in termen van feiten, of informatiepakketjes die waarneembaar, transporteerbaar en verhandelbaar waren, begon men ook beschrijvingen te verzamelen van zaken die geen commerciële waarde hadden.” (32) De kapitalistische ethiek en de geest van de moderne wetenschap hangen volgens Cook dus samen – de nieuwe wetenschap wordt volgens hem dus gekarakteriseerd door een “wantrouwen jegens generalisaties of speculaties”. (33)
In het artikel van Cook zit er dus een duidelijke affiniteit tussen handelsnetwerken, handelsgeest, informatie- en verzamelwoede en wetenschap, met alles bij elkaar een zekere verklarende kracht voor de vraag waarom Hollandse commerciële expansie samengaat met de opkomst van deze ‘big science’.
Een prettige afwisseling op al het genetwerk is het kritische artikel van Anne Goldgar, ‘Tulpenmanie’ (63-73), over de beroemde tulpenspeculatie. Ze relativeert nuchter de overdrijvingen die de ronde deden en doen over de bubble. “De tulpenmanie was beslist geen economische crisis”, concludeert ze na een uitgebreide bespreking van de krach (73). Wel was de tulpenmanie een cultuurschok, die de Hollandse burgers dwong tot reflectie over hun handel en samenleving. Ook het stuk van Paul Hoftijzer, ‘Boeken in de tuin’ (113-121), over het boekenbezit van Leidse hortulanussen valt enigszins buiten de netwerkmode.
Uiteindelijk is ook die mode niet zomaar te verwerpen. Tenslotte past het voornamelijk beschrijvende karakter van de meeste artikelen wel bij hun onderwerp – bij een wetenschap die zich vooral kenmerkt door het verkrijgen van kennis “op basis van grondig onderzoek en nauwkeurige beschrijvingen” (33). De geschiedschrijvers van de botanie zijn, net als de mensen die zij beschrijven, geleerden met oog voor de rijkdom en het detail van hun onderwerp, die dat onderwerp graag zo accuraat mogelijk beschrijven en liefst visueel overbrengen en verspreiden. Daarvan getuigt deze bundel in hoge mate.
Jeroen Bouterse M.A.
Trefwoorden: Nederland, 17e eeuw, Botanie, Wetenschapsgeschiedenis, Cultuurgeschiedenis