Constantijn Huygens op dienstreis
Zijn verslag van een tocht naar Eindhoven en Spa, Luxemburg en Meurs, 1654
S.Groenveld (uitgever en inleider)
140 pp, € 19,00
isbn/issn: 978-90-8704-365-0
geïllustreerd

Constantijn Huygens op dienstreis

(recensie: Jeroen Bouterse)

 

Constantijn Huygens op dienstreis. Zijn verslag van een tocht naar Eindhoven en Spa, Luxemburg en Meurs, 1654, uitgegeven en ingeleid door S. Groenveld (Hilversum: Verloren 2013) 140 pp., geïllustreerd, ISBN 978-90-8704-365-0, € 19,-
 
Constantijn Huygens was een duizendpoot. Het verslag dat in dit boek is uitgegeven, gaat niet over de dienstreis van een gewone ambtenaar, maar over die van een van de belangrijkste literati uit de Nederlandse geschiedenis. Dat die naast zijn onsterfelijk geworden literaire en anderszins artistieke bezigheden ook nog wat zakelijke klussen op te knappen had, lijkt in terugblik misschien bijzaak. Niettemin is ook dit een van de rollen waarin Huygens optrad: die van raadsheer in de Nassause Domeinraad. Deze raad beheerde de goederen van de Oranje-Nassaus en had de verantwoordelijkheid die te gelde te maken – reden waarom de raadsleden ook wel eens naar de domeinen in kwestie moesten reizen om verpachtingen te leiden en andere werkzaamheden te verrichten, zoals in de inleiding helder uit de doeken wordt gedaan.
            Van dergelijke reizen deden de raadsleden dan ook verslag, en deze tekst is zo’n verslag. Huygens vertelt welke plaatsen hij heeft aangedaan en wat hij daar heeft uitgevoerd, zo simpel is het eigenlijk. En dat is interessant, als we willen weten waar een 17e-eeuwse functionaris die landbezit winstgevend wil maken naar kijkt.
            Het antwoord zal ik hier maar vast verklappen: een groot deel van zijn reis kijkt hij naar bossen. Groenveld zegt het al in de inleiding: “[Huygens’] Dagboek gaf in al zijn kortheid duidelijk aan, wat nu zijn taak was: ‘Lustro Principis nemora....’, ik inspecteer de wouden van de prins.” (p. 43). Voortdurend registreert Huygens hoe groot bossen zijn – en dat is dan soms ook al vrij nauwkeurig gemeten (p. 82 bijvoorbeeld) – en of ze goed hout leveren. En ook: of het hout dat er vandaan komt een beetje makkelijk transporteerbaar is. Als kooplieden veel geld kwijt zijn aan het vervoeren (meest per houtvlot), kan het immers makkelijk zo zijn dat “schoone Boomen ter plaetse van haeren Wasdom voor [...] geringen prys moeten gegeven werden” (p. 106) – en Huygens wil natuurlijk dat die bomen ter plaatse zoveel mogelijk opbrengen.
            Als hij ergens verneemt dat een baron een partij hout voor een enorm bedrag heeft weten te slijten, stuurt hij dan ook meteen brieven om uit te zoeken “wat daer af mochte wesen ’t gene Ons tot Exempel soude mogen dienen” (p. 94-95). Dat soort informatie-inwinning kan tot de conclusie leiden dat de eigen bossen van de Oranje-Nassaus wel degelijk wat op kunnen leveren; Huygens spreekt daarbij resoluut een advies tegen dat ruim een eeuw eerder aan Willem van Oranje was gedaan “aengaende den afvoer van deze Walden, Welcke daer bij, om vele bygebrachte redenen voor ondoenlyck, emmers voor ondienstich wert gestelt.” (p. 96).
            Dat hier weerlegde advies stopt hij voor de volledigheid ook nog in een bijlage (die niet bewaard is gebleven). Huygens heeft zich goed ingelezen, en is vastberaden om naast de natuur ook de documentatie zo toegankelijk en bruikbaar mogelijk te maken. Als hij in Vianden op een paspoort wacht, laat hij er geen gras over groeien de leenbrieven en andere documenten in de archieven daar door te bladeren – geen spectaculaire papieren, “die het doch de pyne waerdich waren op haere Jaeren vanden anderen te scheyden, ende alsoo ordentelyck te bewaren.” (p. 89). Ook de financiële administratie daar kan “lichtelijck in ordre off emmers buijten confusie” worden gebracht (p. 89), en Huygens draagt een plaatselijke ambtenaar op daar zorg voor te dragen.
            Huygens laat waterputten herstellen, waterkeringen versterken, en overweegt of een paar relieken in Vianden verkoopbaar zouden zijn – het antwoord is ontkennend, omdat er geen documenten zijn om de echtheid te bewijzen en omdat zoiets “in dat Paepsche landt een groot gerucht soude geven” (p. 93). Overal is hij op zoek naar winstgevendheid, en dus liefst van het duurzame soort boven de eenmalige en nadelige inkomsten van een reliekenverkoop. Grote woorden als moderniteit, rationalisering en de geest van het kapitalisme schieten bij het lezen hiervan soms te binnen; maar misschien werkt het dan prettig relativerend dat Huygens zich ook nog ouderwets kan opwinden over het feit dat hij na zijn bezoek aan Vianden geen presentje meekrijgt.
 
Maakt u zich op basis van de citaten hierboven zorgen over de leesbaarheid van het Nederlands in de tekst? Niet doen. Alle woorden waarvan onduidelijk zou kunnen zijn wat ze betekenen, worden door voetnoten op de pagina zelf verklaard, en afkortingen zijn aangevuld. In het algemeen laten de toelichtingen van Groenveld niets aan helderheid te wensen over. Het Frans en Latijn van de gedichten die Huygens tijdens zijn dienstreis schreef (natuurlijk geen deel van het verslag, maar voor de volledigheid van ons beeld wel zo aardig) zijn overigens wel vertaald.
            Dat alles maakt het geheel zeer toegankelijk voor de 21e-eeuwse niet-professionele lezer, zonder dat daarmee de charme van de 17e-eeuwse bron verloren is gegaan. Een aantrekkelijke combinatie!
 
Jeroen Bouterse MA
j.bouterse@hotmail.com
 
Trefwoorden: Nederland, 17e eeuw, Constantijn Huygens, Cultuurgeschiedenis, Sociale en economische geschiedenis