Het winkellandschap van Amsterdam
Stedelijke structuur en winkelbedrijf in de vroegmoderne en moderne tijd, 1550-2000
Clé Lesger
472 pp, € 40,-
isbn/issn: 978-90-8704-373-5
rijk geïllustreerd in zwart-wit en kleur

Het winkellandschap van Amsterdam

(recensie: Eveline van der Hulst)

 

Clé Lesger, Het winkellandschap van Amsterdam. Stedelijke structuur en winkelbedrijf in de vroegmoderne en moderne tijd, 1550-2000 (Hilversum, Uitgeverij Verloren, 2013) pp. 472, rijk geïllustreerd in zwart-wit en kleur, ISBN 978-90-8704-373-5, € 40,-.
De huidige leegstand van een toenemend aantal winkels in de binnensteden, gecombineerd met de populariteit van online winkelen, maakt het zeer relevant om de ontwikkeling van de detailhandel, een onderwerp dat onder historici lang onderbelicht is gebleven, eens nader te bestuderen. In die zin is Het winkellandschap van Amsterdam. Stedelijke structuur en winkelbedrijf in de vroegmoderne en moderne tijd,1550-2000 op een goed moment verschenen. Zelf wil Clé Lesger niet alleen een geschiedenis bieden, maar ook "inzicht genereren in de locatiepatronen van de detailhandel" (p.11). De omvangrijke uitgave is mede mogelijk gemaakt door zes fondsen, waaronder de Stichting Amsterdamse Historische Reeks. Naast een inleiding voorin en een conclusie achterin het boek is elk van de vijftien hoofdstukken voorzien van een inleiding en een conclusie. Dit is met zo'n grote hoeveelheid informatie over zo'n lange periode erg prettig.
            Lesger (geb.1956), als historicus werkzaam aan de Universiteit van Amsterdam en zelf afkomstig uit een winkelfamilie, heeft gekozen voor een chronologische indeling in vier perioden, die elk ongeveer een eeuw bestrijken. Zo'n lange periode maakt het volgens hem mogelijk om continuïteit en verandering te herkennen (p.14). Elke periode krijgt een min of meer vaste structuur, gebaseerd op moderne locatietheorieën van de detailhandel, die wordt getoetst aan het Amsterdamse winkellandschap van de zestiende tot en met de twintigste eeuw. De kern van deze theorie gaat uit van de directe invloed van de stedelijke structuur op de toegankelijkheid voor consumenten van bepaalde plaatsen binnen de stad en daarmee indirect op de locatievoorkeuren van winkeliers (p.12). Dit model blijkt aan het einde van het boek evengoed toepasbaar op de zestiende eeuw als op de twintigste eeuw.
Een van de redenen voor het succes van dit model voor Amsterdam is het feit dat het Amsterdamse bestuur zich, zeker in de vooroorlogse periode, weinig bemoeide met het locatiegedrag van winkels. Verspreid over enkele hoofdstukken verkent Lesger de ontwikkeling van het stratennetwerk in een eeuw, de mate van  toegankelijkheid die daaruit volgt en het locatiegedrag van winkeliers. Ook krijgt de lezer in elke periode een uitgewerkt straat- en winkelbeeld, ondersteund door vele prenten en schilderijen, soms bevestigd door boedelinventarissen. Functies van stoepen en luifels in de zeventiende eeuw en de ontwikkeling van kunstlicht in de negentiende eeuw krijgen ook volop aandacht (pp.43, 47 en 165).
            Het overzicht van geraadpleegde bronnen en archieven is van een enorme omvang. Na de conclusie krijgt de lezer overigens een extra toelichting van vijf pagina's bij de gebruikte bronnen. De keuze voor de bronnen en combinaties van bronnen wordt door Lesger echter in elk hoofdstuk al voldoende onderbouwd. Hij geeft daarbij ook goed aan welke gebreken de bronnen vertonen en benadrukt verder dat hij voor de zestiende- en zeventiende-eeuwse detailhandel te maken heeft met een groot gebrek aan bruikbare bronnen. Het is echter verrassend te noemen dat de lezer in één hoofdstuk zowel te maken krijgt met de beschrijving van eigentijdse bronnen, zoals akten van ondertrouw, als de inzet van een moderne techniek, namelijk de Space Syntax Analysis, waardoor voor de zeventiende eeuw alsnog een helder en begrijpelijk beeld wordt gecreëerd (p.75-101). Als referentiekader voor de geschiedenis van de Amsterdamse detailhandel gebruikt Lesger literatuur over de ontwikkelingen in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten vanaf de achttiende en begin negentiende eeuw (p.13). De modernisering van het winkellandschap die in deze landen pas vanaf die periode tot ontwikkeling kwam, herkent Lesger echter al in het laat-zestiende en zeventiende-eeuwse Amsterdam, iets wat hij bij de keuze voor Amsterdam al vermoedde (p.189).
            Om de toegankelijkheid van straten weer te kunnen geven, wordt gebruik gemaakt van Space Syntax Analysis, computerprogrammatuur ontwikkeld door geografen en planologen aan het University College in Londen ten behoeve van stedenbouwkundig onderzoek (p. 33). De grafieken die daarmee ontstaan, geven de verschillende maten van toegankelijkheid weer in kleur en de resultaten zijn mede daardoor fascinerend. Om het spreidingspatroon van winkels nader te kunnen verklaren, gebruikt Lesger het complex model van geograaf R.L. Davies (1972) met drie verschillende vormen van toegankelijkheid (p.22-23). Algemene toegankelijkheid manifesteert zich, bijvoorbeeld, in het oude centrum van Amsterdam, omdat voor het aanbod van duurzame goederen een centrale ligging cruciaal is. Vervolgens heeft lineaire toegankelijkheid betrekking op de radiaalstraten, die de verbinding vormen tussen de nieuwe wijken die ontstaan zijn tijdens de stadsuitbreidingen, en het oude centrum. Deze radiaalstraten worden door hun functie vaak druk bewandeld of bereden en zijn daardoor een aantrekkelijke locatie voor winkels in duurzame goederen. Een voorbeeld van speciale toegankelijkheid is de ontwikkeling van de P.C.Hooftstraat tussen 1900 en 1930 van woonstraat tot winkelstraat. Met de vestiging van elite nabij het Vondelpark en de tramverbinding werd het winkelaanbod in de P.C.Hooftstraat toegespitst op de bewoners in de directe omgeving (p.270-271).
            De lange periode van onderzoek brengt een belangrijke continuïteit aan het licht in de ontwikkeling van het Amsterdamse winkellandschap. Het gaat hier om de functie van het oude stadshart rondom de Dam. Het aanbod van duurzame goederen blijft in het centrum en langs de radiaalstraten, die hun functie, in meer of mindere mate, ook in latere eeuwen behouden, geconcentreerd. Voor deze goederen zijn consumenten immers bereid langere afstanden te overbruggen dan voor dagelijkse goederen, zoals brood, die dan ook verspreid over de stad aangeboden worden. Aanbieders van deze laatstgenoemde goederen zijn de eersten die zich na de uitbreidingen in de nieuwe wijken vestigen, dichtbij de consument.
De zeventiende-eeuwse uitbreidingen, waartoe de befaamde grachtengordel hoorde, hebben de functie van het stadshart vanwege hun vorm in stand gehouden. De bouw van het nieuwe stadhuis aan de Dam (1648-1662) droeg hier ook aan bij. Het openbaar vervoer en de vestiging van het Centraal Station in de negentiende eeuw zorgden ervoor dat de afstand vanuit de nieuwe wijken naar het oude centrum goed te overbruggen bleef (p.238).
            De stadsuitbreidingen in de zeventiende en negentiende eeuw brachten echter ook veranderingen teweeg voor de spreiding van de Amsterdamse detailhandel. Elke uitbreiding bevestigt wel steeds het model waar Lesger vanuit is gegaan. In de zeventiende eeuw trok de elite grotendeels weg uit de Warmoesstraat om in de nieuwe grachtengordel te gaan wonen, waardoor de Kalverstraat de nieuwe aanlooproute werd naar het stadshart (p.97). Door de aanleg van de grachtengordel werd de scheiding tussen sociale groepen en economische functies ook scherper (p.83). In het zuiden en oosten ontstonden er nieuwe winkelknooppunten, het latere Rembrandtplein en de Nieuwmarkt. Daarnaast is er rond 1900 sprake van de opkomst van het grootwinkelbedrijf. Met de bevolkingsgroei vanaf 1870, de daaraan gekoppelde toegenomen vraag naar goederen en de komst van kennis over detailhandel uit het buitenland konden bedrijven als Vroom en Dreesman tot ontwikkeling komen (p.207). De toegenomen koopkracht en vraag aan het begin van de twintigste eeuw leidden verder tot schaalvergroting. Het zelfbedieningssysteem bloeide op in de vorm van supermarkten en zorgde voor een daling van het aantal buurtwinkels (p.323-328).
            Het winkellandschap van Amsterdam is een prachtig werk geworden. Dat voor dit onderwerp keuzes gemaakt moesten worden, is begrijpelijk. Een, letterlijk, nog zwaarder boek is immers niet praktisch. Er zijn echter een aantal factoren die onderbelicht blijven, zoals de rol van de vrouw in het vroegmoderne winkelbedrijf, waarvan Lesger wel degelijk het belang erkent (p.130). Hoe belangrijk was deze rol voor de ontwikkeling van de Amsterdamse detailhandel? Daarnaast blijft de beschrijving van ontwikkelingen in de tussenhandel beperkt, namelijk van de zestiende tot achttiende eeuw. Deze kanttekeningen doen echter weinig af aan de hoge kwaliteit van het boek.
Eveline van der Hulst MA
evelinevdhulst@gmail.com
Trefwoorden: Nederland, Amsterdam, Vroegmoderne tijd, Nieuwe en Nieuwste geschiedenis, Economische geschiedenis, Historische Geografie, Stedenbouwkundige geschiedenis, Winkelbedrijf.